Van Darwin, via Barth, naar Calvijn
”Natuurlijke theologie” als zelfstandige onderneming is onmogelijk, want de mens die tot God wil opklimmen vanuit zijn eigen verstand is blind. Maar ”natuurlijke theologie” als antwoord op God vanuit het geleefde leven is onontkoombaar, want dáár komt God ons allen tegemoet.
Dat zei prof. dr. G. C. den Hertog, hoogleraar dogmatiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) gisteren bij de opening van het academisch jaar van de universiteit. Hij sprak een rede uit over ”Natuurlijke theologie tussen onontkoombaarheid en onmogelijkheid. Enige overwegingen in een drievoudig jubileumjaar”.Het vak ”natuurlijke theologie” was vanaf de zeventiende eeuw aanwezig in de reformatorische theologie, aldus prof. Den Hertog. „In dit vak was de vraag aan de orde of God bestond en wat we met ons verstand van Hem konden weten en zeggen. Men zette dan als het ware het geloof even buiten haakjes. De gedachte hierbij was dat men geloofde dat de natuur van God sprak, zoals in Psalm 19 bezongen werd.”
Toen Darwin (de eerste jubilaris) echter met de theorie kwam dat de natuur wreed is omdat er een constante strijd om het bestaan in speelt, betekende dat een schok voor deze natuurlijke theologie, zo schetste Den Hertog: „Het wrede van de natuur werd nu juist naar voren gehaald als argument tegen Gods voorzienigheid en goed bestuur. Multatuli stelde bijvoorbeeld de vraag of wormen in de bek van een zo mooi zingende merel óók Gods lof verkondigden.”
Het tweede jubileum waarbij de hoogleraar dogmatiek stilstond, was het vijfenzeventigjarig bestaan van de zogenoemde Barmer Thesen. Deze thesen waren specifiek gericht tegen de natuurlijke theologie van de Duitse christenen ten tijde van Hitler. „Zij leerden dat de mens gehoorzaam moest zijn aan het verlangen van zijn volk, omdat het volk zo door God geschapen was. Concreet liep dat erop uit dat Christus naar de rand ging, en dat het Duitse volk en Hitler alle ruimte kregen.”
De Barmer Thesen, opgesteld door de Zwitserse theoloog Karl Barth, gingen hiertegenin door te stellen dat Christus het ene Woord van God is. Alleen in dit Woord is Gods stem te horen, stelde Barth, en niet in zoiets als de wil van een volk. Hij benadrukte dit misschien echter te sterk, stelde prof. Den Hertog: „Het accent ligt hier sterk op Gods spreken in Christus, maar de reactie die dat bij de mens oproept, blijft onderbelicht. Kan het ook anders?”
De man van het derde jubileum –inderdaad: Johannes Calvijn– biedt hier een belangrijk uitgangspunt. „Calvijn pakte de problemen van de natuurlijke theologie aan in de pneumatologie (leer van de Heilige Geest) en niet in de christologie, zoals Barth deed. Daardoor kon hij toch recht doen aan het leven en aan de ervaring.”
Dat houdt voor Calvijn in dat we altijd zelf aangesproken worden in Gods spreken door de schepping, aldus de Apeldoornse hoogleraar. „Gods spreken in de schepping is bij hem geen theorie, maar een levend gebeuren. Het is een zoeken en lokken door de Heilige Geest. Want hoeveel ware voorstellingen en gedachten wij ook over God hebben, het gáát om de wedergeboorte door het geloof. De kennis van God en van onszelf zijn geheel vervlochten.”
In de zogenoemde ”fata academica” schetste prof. dr. H. J. Selderhuis, hoogleraar kerkgeschiedenis en ook dit jaar rector, een beeld van de gang van zaken aan de universiteit. Dit cursusjaar beginnen aan de Apeldoornse universiteit elf studenten met de propedeuse. In totaal zijn er twintig admissiale studenten, één minder dan vorig jaar. De belangstelling voor een studieroute op maat neemt nog steeds toe.