Het was een bittere klacht van de Zoon van God, in de dagen van Zijn vlees, over het Joodse volk, dat Hij het op allerlei wijze tot geloof en bekering had zoeken te brengen. Jesaja zegt in zijn tijd: „Ik heb tevergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdelijk toegebracht…” (Jesaja 49:4).De Heere mag het hier ook wel getuigen van het volk van Israël. Hoe onbegrijpelijk groot is immers Zijn goedertierenheid over hen. Hoeveel moeite doet de Heere om Israël tot bekering te bewegen. Maar ach, het mag alles niet helpen.

Al de arbeid van de Heere was tevergeefs. Al Zijn kracht was ijdel, want het volk bekeerde zich niet. Het wilde naar Zijn roeping en bedreigingen niet horen, noch acht slaan op Zijn oordelen. Ja, zij maakten hun aangezichten harder dan een steenrots en weigerden zich te bekeren.

Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen. (De bekeering, uitg. 1841)