Ds. Buskes over de crisis
De economische crisis had volgens sommige opiniemakers voorkomen kunnen worden als de samenleving beter met geld had omgegaan. Wat zeggen theologen ervan? De toen gereformeerde ds. J. J. Buskes (1899-1980) overdenkt in ”Wegen in de wildernis” de crisis van de jaren 1930 vanuit Jesaja 26:9.
Iedereen weet dat we in crisistijd leven. De boekhandel maakt goede zaken met boeken en brochures over de tegenwoordige crisis. Tijdschriften stellen enquêtes in en vragen kerkelijke voormannen: „Waarin ziet u voor alles de geestelijke nood van onze tijd en wat moet thans door de christenheid voor alles gezegd en gedaan worden?”Er is veel misverstand over de crisis. De Bijbel zegt, dat álle tijd ernstig is, omdat alle tijd in onmiddellijke verhouding tot de eeuwigheid staat. De tijd is bovendien eenmalig, niet te herhalen. Leven in de tijd is geen spel, maar ernst.
Het is veelal zo dat mensen, ook kerkelijke, over crisis beginnen te spreken wanneer de stoffelijke nood begint te nijpen, de veiligheid van het leven in gevaar komt en de financiële basis ervan geschokt wordt.
Achter gebed en verootmoediging verbergt zich angst. De angst om eten en drinken, werk, geld en bezit: angst om onszelf. Of er zich ook nog de angst om God en Zijn rijk in openbaart, is een vraag die we niet zonder meer bevestigend durven beantwoorden.
Mogen we dan niet spreken van crisistijd? Jawel. We mogen óók zeggen: De crises in de wereldgeschiedenis getuigen van die ene, grote oordeelsdag waarheen heel de wereldgeschiedenis op weg is, zoals de draaikringen in een rivier getuigen van de waterval naar welke de gehele rivier voortstroomt.
Het kwaad van onze tijd is een groot kwaad. Men heeft het genoemd het kwaad van de verwereldlijking. Dit wil zeggen dat heel het leven wordt losgemaakt van God, en vergeet dat het zijn oorsprong en bestemming in God vindt, omdat Hij de Schepper is. Ik denk aan de verhouding van de beide geslachten. Het seksuele leven wordt losgemaakt van God en het vindt zijn doel in zichzelf.
Daarnaast is er de dienst van de afgoden. Het christendom vindt naast en tegenover zich vreemde religies. Wie om figuren als Mussolini en Hitler lacht, heeft nog niets van deze nieuwe en oeroude natuurreligie begrepen en nog niets beseft van het grote gevaar, dat het christendom bedreigt. En het amerikanisme met zijn afgoden gezondheid en behaaglijkheid, die door miljoenen in alle vijf werelddelen in grof egoïsme in het gewaad van een onverbeterlijke optimistische moraliteit gediend worden, is een religie, voor de christelijke kerk misschien het gevaarlijkste. We kunnen slechts aanduiden.
De wereld is zijn zekerheid kwijt. Overal is er de levensontwrichting en de levensontbinding. Met de woorden van onze tekst: de gerichten van de Heere zijn op de aarde.
Wat zullen wij nu doen? Bidden om gespaard te worden? Dit ligt voor de hand, maar we geloven niet, dat dit de bedoeling van God is.
Gelijk een sleutel past op het slot, zo past de prediking van Christus’ wederkomst, de prediking van de enige waarachtige God en het laatste oordeel, op onze crisistijd.
De crisistijd is een leerschool van God. God wil ons in onze dagen goddelijke gerechtigheid leren. Hij wil dat wij in crisistijd Hem zullen leren kennen als de Heilige, Die groot is en vreselijk. Hij wil ons leren, dat op de verwereldlijking en de afgodendienst Zijn gerichten volgen moeten, omdat de bezoldiging der zonde de dood is.
Wanneer de crisis door het Woord tot een gericht des Heeren wordt, dan getuigt de crisis van de ene, grote oordeelsdag, die komt. Dan komen we met al onze dagen te staan in het licht van dien ene grote dag, in het licht van de Wederkomst van Jezus Christus. Dan wordt heel ons leven met al onze dagen schuld voor God. Voor God gaat geen mens vrijuit.
God vraagt van ons ook menselijke gerechtigheid. De kerk kan het vraagstuk van werkloosheid niet oplossen. Wel wordt de kerk van Godswege geroepen om in de nood van werkloosheid te beseffen en te getuigen, dat er hier bezoldiging der zonde is, dat het zo niet mag, dat het anders moet. Dit geldt van alle nood in crisistijd.
De kerk moet getuigen tegen alle afgodendienst en alle verwereldlijking: „De aarde is des Heeren, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen.” De kerk mag niet marchanderen en toegeven.
Maar ook met de menselijke gerechtigheid is de goddelijke leerstof in crisistijd niet uitgeput. Zo ooit, dan kunnen we in deze tijden van verschrikking en ontzetting leren, nee, niet hoe sterke de wereld en hoe vroom de kerk is, maar wie Jezus Christus is: de Zaligmaker van zondaren, wie God in Jezus Christus is: een God die goddelozen rechtvaardigt.
Daarom mogen we in onze dagen geen ander evangelie prediken dan het evangelie der rechtvaardigmaking, geen andere gehoorzaamheid, dan die, welke uit de rechtvaardigmaking voortvloeit. Daarom moeten we in onze dagen getuigen van de verlossende tegenwoordigheid van God in de hopeloze diepten van menselijke nood en schuld.
Niet dit is het voornaamste, dat we de crisis wegbidden. Waarom zouden wij dat doen? Indien God de crisis nu eens nodig vindt voor de wereld en voor de kerk, voor u en voor mij?
Maar dit, dat we bidden: laat de crisis ons worden tot een gericht voor U, o God, en laten we uit Uw gericht gerechtigheid leren, leren wie Gij zijt: de Heilige en Barmhartige en wie wij, mensen, zijn: zondaren en goddelozen, en in Jezus Christus Uw kinderen.
Volgende week ds. L. H. van der Meiden (slot).