Kerk & religie

Watersnood in de kerkelijke bladen

Gereformeerd Weekblad

31 January 2003 20:43Gewijzigd op 14 November 2020 00:06

Gereformeerd Weekblad
De watersnood… Alweer vijftig jaar geleden. In het Gereformeerd Weekblad geeft ds. W. van Gorsel een persoonlijke terugblik.

„Het mag dan een halve eeuw geleden zijn, maar het staat allemaal nog als de dag van gisteren in mijn geheugen gegrift. We maakten het mee dat het ouderlijk huis -een boerderij- voor de tweede keer in negen jaar tijds onder water kwam te staan. De eerste keer was dat gebeurd in 1944, toen de Duitsers het hele eiland Tholen inundeerden. In 1953 gebeurde het opnieuw, nu echter doordat de dijken braken. Omdat de polder waarin wij woonden, begrensd werd door binnendijken steeg het water slechts geleidelijk en kon al het vee in veiligheid worden gebracht. Ook in het dorp waren geen slachtoffers te betreuren. Maar in het nabijgelegen Stavenisse, dat op de noordwestpunt van het eiland de zwaarste klap opving, hadden 153 van de 1500 inwoners het leven verloren.

In 1967 kwam ik in mijn eerste gemeente, Oude Tonge, ook een van de zwaarst getroffen dorpen in het rampgebied. Toen was het allemaal nog maar veertien jaar geleden! De sporen van de watersnood waren zo goed als uitgewist, er waren heel nieuwe straten. Wat nadrukkelijk aan de watersnood herinnerde, was het zogenaamde „rampkerkhof”, een smalle strook op een droog gebleven dijkje, waar ruim 300 van de 3000 inwoners hun laatste rustplaats hadden gekregen.

Kort na mijn intrede zei een gemeentelid: „Nu zal er in elk gezin waar u voor het eerst komt, over de ramp gepraat worden, want vrijwel iedereen heeft één of meer familieleden verloren.” Het was inderdaad ontzettend: in sommige gevallen waren hele gezinnen verdronken; soms was er uit een gezin één gered. Ouders hadden hun kinderen zien wegzinken in de golven, omgekeerd waren ouders voor de ogen van hun kinderen verdronken. Er zouden werkelijk dikke boeken geschreven kunnen worden over al de ellende en het leed in die éne nacht.

Als beginnend predikant heb ik het misschien onvoldoende beseft, maar eigenlijk waren de mensen zwijgzaam. Er werd wel over de ramp gepraat, maar men liep niet met z’n verdriet, nog minder met z’n heldendaden te koop. Sommigen hadden een etmaal of langer op een zolder of een dak gezeten; anderen waren ternauwernood van een vlot of uit bomen gered. En hulpverleners hadden ongelooflijke staaltjes van moed aan de dag gelegd. Maar nóch over het één, noch over het ander werd veel gesproken. Was men bang om sentimenteel te worden? Of wilde men tot geen prijs oude wonden weer open halen? Hoe dan ook, mensen die ontzaglijk veel hadden meegemaakt, deden er vaak het zwijgen toe. Dat bracht ook de volksaard enigszins mee, men had een geweldig incasseringsvermogen.

Wat niet wegneemt dat soms de emoties loskwamen. Dat gebeurde meestal wanneer februari weer in zicht kwam. Dan werd men herinnerd aan de verschrikkelijke gebeurtenissen in de rampnacht. En op de zondag vóór of ná 1 februari was er in de kerk een dienst waarin de ramp werd herdacht. De kerk was dan extra vol, en er heerste een wat gedrukte, ingetogen stemming.

Hóé diep de ramp had ingegrepen in het bestaan, bleek uit de manier waarop gebeurtenissen werden gedateerd. In andere streken van het land sprak men over „voor of na de oorlog.” Op Flakkee zeiden velen: „Voor of na het water.” Kennelijk was 1953 zó ingrijpend, dat er verschil werd gemaakt tussen de tijd ervóór en de tijd erná.

Werden er in de rest van Nederland vlak na de ramp felle discussies gevoerd over de oorzaken van de ramp -moest alles worden toegeschreven aan een samenloop van omstandigheden of was het een oordeel van God over de zonden van land en volk?- in het rampgebied was dat geen vraag.

In de watersnood had God van de hemel gesproken. Hij is het immers Die, naar het woord van de profeet Amos, de wateren der zee neemt en ze uitgiet op de aardbodem?”

De Saambinder
„Gemeente, ik zie een wolk, een donkere wolk boven ons vaderland hangen. Wat die wolk zal zijn, weet ik niet, maar God komt richten hier beneden, de wereld in gerechtigheid.” Ds. J. B. Bel voelde zich tijdens een zondagmiddagdienst begin januari 1953 innerlijk gedrongen de gemeente van Krabbendijke te waarschuwen, zo is te lezen in De Saambinder van deze week. „Velen vergaten echter het ernstige woord.”

„Totdat ze enkele weken later de stormwind hoorden bulderen en de dijken braken. De watersnood bracht rouw, ontreddering en grote materiële schade. Ze ontregelde ook het kerkelijk leven.

„Op die eerste rampdag heb ik zowel de majesteit van Gods toorn en gramschap gezien, als Zijn onuitsprekelijke goedheid”, zei ds. Bel enkele maanden na de watersnood tegen een van zijn ambtsbroeders. In de vroege morgen was hij gewekt met het verzoek met zijn auto mensen in het zwaar getroffen Oostdijk op te halen. Daar in het kleine buurdorp zag hij welke schade de watervloed had aangericht. Boven het bulderen van de storm hoorde hij het angstgeroep van mensen in doodsnood, en zag hij de verbijstering bij de mensen die het vege lijf hadden kunnen en mogen redden. De aanblik ontroerde hem zeer omdat hij op dat moment zich herinnerde wat hij enkele weken eerder van af de kansel had gezegd. „Een donkere wolk boven het vaderland…

Toen aan het eind van die zondag een groot aantal evacués in Krabbendijke was ondergebracht, vroegen veel mensen zich af of ze in dit dorp eigenlijk wel echt veilig waren. Als de binnendijken eens braken! Ds. Bel legde deze vraag ootmoedig neer voor het aangezicht des Heeren, waarop hij kreeg te geloven dat Krabbendijke niet bedolven zou raken onder de golven. „De Heere is goedgunstig geweest en in Zijn toorn gedacht Hij ons des ontfermens”, zo zei hij later.

De hele dag had ds. Bel met zijn Amerikaanse Ford ritten gemaakt naar Oostdijk en Waarde om mensen op te halen. Van preken kwam er die rustdag niets. De kerk bleef dicht, net zoals op veel andere plaatsen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. Niet alle mensen in Krabbendijke konden er begrip voor opbrengen dat ds. Bel die zondag niet preekte. De predikant bleef nuchter onder dat verwijt. „Misschien snappen ze het later wel”, was zijn commentaar. „De Heere Jezus genas op de sabbat. Hij gebood juist op die dag wél te doen - vooral aan mensen in nood.”

Visie
’t Waaide vreselijk, zaterdag 31 januari 1953, zo begint EO-voorzitter A. van der Veer zijn woord vooraf in het programmablad Visie. „Herdenken nu zou de vraag op kunnen werken: hoe is het nu? Een vraag voor ons allemaal. Over de grondslagen van ons leven…”

„Wat stormt het toch”, zeiden de mensen toen ze naar bed gingen. Maar niemand dacht aan een ramp. Toch nam die nacht de zee het land. Dijken braken. Met geweld stortten de golven zich in de polders van de eilanden. Mensen, beesten en huizen met zich meesleurend. De zondag daarvoor was in de oud gereformeerde gemeente van Stavenisse door ouderling Slager een preek gelezen. In het vaste toespraakje na de zondagavondpreek deelde ouderling Slager mee, dat hij eerst van plan was geweest iets anders te lezen. Maar hij had zich gedrongen gevoeld een andere ’predikatie’ te lezen vanwege een naderend oordeel. Een oordeel dat voor hem verborgen was.

De preek was van dominee Smijtegelt. Het was een preek over Psalm 119 vers 120: „Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.”

In de nacht van de ramp werd Stavenisse zwaar getroffen. In één klap werd 1800 meter dijk weggeslagen. Een muur van water kwam als een reusachtige wals op het dorpje aan. Honderdzesenvijftig inwoners kwamen om. Onder hen was voorganger Potappel. Ja, voorganger bij diezelfde oud gereformeerde gemeente.

Het gebeuren in de kerk van Stavenisse was als een profetie. Toch hadden de mensen ook toen hun vragen. „Waarom verdronk Potappel ook, want het was toch een bekeerde man?”

De ramp was het onderwerp in vele preken. Prof. G. Wisse kwam met een tijdwoord: „Gods sprake uit den stormvloed.” Ds. Strating uit Goes sprak over de vraag, die Jezus stelde naar aanleiding van het instorten van de toren van Siloam: „Waren deze schuldiger dan alle mensen die in Jeruzalem woonden?” Ds. Kuitert van Scharendijk preekte over het bekende lied uit de bundel van Johannes de Heer: „Scheepke onder Jezus’ hoede”: „Aan het geborgen zijn bij Jezus”, zei hij, „kun je geen privileges ontlenen.” Ds. Mallan uit Bruinisse werd bepaald bij Psalm 107: „Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft.”

(…)

Zondag zal de ramp in veel kerken herdacht worden. Zeker in het gebied dat door de ramp getroffen werd. Ik ben benieuwd welke teksten deze keer door de voorgangers gekozen worden. Sommige genoemde predikanten zijn nog in leven. Zijn de mensen veranderd? Niet alleen in het leven van elke dag, maar ook in het leven met God? Hebben zij nog dezelfde vragen aan God? Geven zij nog dezelfde antwoorden? Of hebben ze wellicht helemaal geen vragen meer…

Voor en na de ramp.

Iemand schreef: „Rampen, zeker nationale rampen, leggen de diepere grondlagen van een samenleving bloot.”

Genoeg is beschreven over hoe dat toen was. Hoe men dacht. Hoe men reageerde. Waar men steun zocht. Hoe men geloofde. Maar dat is bijna van allemaal vijftig jaar geleden.

Herdenken nu zou de vraag op kunnen werpen: Hoe is het nu?

Een vraag voor ons allemaal. Over de grondslagen van ons leven…”

Meer over
Watersnood 1953

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer