Crisis komt hard aan in derde wereld
De economische crisis treft ontwikkelingslanden hard, betoogt dr. ir. Roel Jongeneel. Om een humanitaire tragedie te voorkomen moeten rijke landen niet alleen aan zichzelf denken en is goed bestuur in ontwikkelingslanden cruciaal.
De huidige crisis treft ontwikkelingslanden –afhankelijk van de positie van het land– grofweg op drie manieren. Het mechanisme dat erachter zit is hetzelfde, namelijk handelsafhankelijkheid.Allereerst zijn er de ontwikkelingslanden die sterk afhankelijk zijn van import. Zij hadden het vaak al moeilijk na de voedselcrisis en de recente periode van hoge energieprijzen. Landen die zowel eten als energie moeten invoeren, zijn de laatste jaren veel geld kwijtgeraakt en hebben weinig buffers meer over om de economische crisis aan te kunnen.
In de tweede plaats zijn er ontwikkelingslanden die vooral grondstoffen exporteren. Door de sterke economische groei in Azië, met name van de draak (China) en de olifant (India), was er een grote vraag die leidde tot prijsstijgingen en extra inkomsten. In een aantal gevallen hebben deze landen ook een buffer aan internationale betaalmiddelen kunnen aanleggen, wat ze nu als appeltje voor de dorst kunnen gebruiken.
Nigeria, dat jarenlang geblokkeerd was door slecht bestuur, kende vorig jaar bijvoorbeeld een economische groei van zo’n 9 procent. En de minister van Financiën van Malawi vertelde eind vorig jaar nog aan de wereldpers dat de economie van het land met meer dan 8 procent zou toenemen. Nu echter duidelijk is dat ook de draak en de olifant niet aan de recessie ontkomen, zakken de prijzen op de grondstoffenmarkten in en zien deze exporteurs hun inkomsten teruglopen.
In de derde plaats zijn er ontwikkelingslanden die arbeid exporteren naar ontwikkelde landen. Zo zijn er bijvoorbeeld veel Filipijnen werkzaam in het Midden-Oosten, onder andere in grote bouwprojecten. Hun inkomen stroomt voor een groot deel naar de familie in het land van herkomst. Ook daar is door de crisis de klad in gekomen.
Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) betekent een daling van het nationaal inkomen van de wereld met 1 procent dat Afrikaanse economieën 0,5 procent armer worden. Door het toegenomen belang van Azië is de directe impact van Europa en de VS op het Afrikaanse continent de laatste jaren bijna gehalveerd. Echter, indirect is er nog steeds sprake van een verband. Met de globalisering zijn de onderlinge afhankelijkheden enorm toegenomen. Afrika hangt sterk van Azië af, maar wat er in Azië gebeurt wordt weer beïnvloed door ontwikkelingen in de VS en Europa. Uiteindelijk hangt heel de wereld dus via touwtjes aan elkaar.
Kindersterfte
Een nieuwe humanitaire tragedie dreigt. De Wereldbank maakt zich bezorgd dat er als gevolg van de recessie 53 miljoen mensen extra in de problemen zullen komen en dat de kindersterfte in de periode van nu tot aan 2015 zal verdubbelen van 1,4 miljoen naar 2,8 miljoen. Bovendien zal de economische crisis voor een aantal ontwikkelingslanden waarschijnlijk al vrij snel tot een nieuwe financiële crisis gaan leiden door het gebrek aan internationale betaalmiddelen.
Wat moet er gebeuren vanuit het perspectief van de ontwikkelingslanden? De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Paul Krugman zei onlangs in zijn de Robbinslezing aan de London School of Economics dat de grote les uit het verleden is dat de enige manier om uit dit soort speculatiecrisissen te komen exportgedreven groei is. Hij voegde eraan toe dat dit antwoord nu het overal tegelijk slecht gaat weinig troost geeft, tenzij we naar een andere planeet kunnen gaan exporteren.
Zeker voor exportgeoriënteerde ontwikkelingslanden is dat handelsaspect cruciaal, omdat ze zich anders dan rijke landen niet aan de eigen haren uit het moeras kunnen trekken. Zij missen eenvoudigweg de middelen om hun eigen economieën positief te stimuleren. De uitgavenimpulsen in de VS, Europa en elders om de economische activiteit aan te zwengelen, zijn in die zin dus ook in het belang van ontwikkelingslanden. De voortekenen van een verrassend snel herstel in Azië (China, Indonesië, Zuid-Korea en Singapore) betekenen in dit verband goed nieuws.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat met het stimuleren van de eigen economieën in het Westen ook protectionistische sentimenten een rol gaan spelen. Het belastinggeld moet toch vooral naar de eigen bedrijven gaan en niet naar het buitenland weglekken? Een begrijpelijke reactie, maar toch iets waar zo veel mogelijk weerstand tegen moet worden geboden, in ieder geval wat de ontwikkelingslanden betreft. Protectionisme is slecht voor de handel en daarmee direct of indirect ook voor ontwikkelingslanden.
Extra kapitaal
Verder moeten de ontwikkelingslanden geld van de internationale gemeenschap kunnen blijven lenen, zeker voor essentiële aankopen. Nu is kredietverlening momenteel zowel nationaal als internationaal niet zonder problemen. Er moet daarom extra kapitaal komen voor instituties zoals IMF en de Wereldbank zodat zij ontwikkelingslanden met (acute) betalingsbalansproblemen met leningen te hulp kunnen komen.
Voor de ontwikkelingslanden zelf geldt dat goed bestuur cruciaal is en blijft. Ze moeten verstandig met de reserves omgaan – als ze die hebben. Als de tering naar de nering moet worden gezet, mag dit niet ten koste gaan van de eerste behoeften: water, voedsel en gezondheid. Belangrijk is dat er blijvend wordt geïnvesteerd in de voedselvoorziening. Want zowel deze crisis alsook de voorspellingen voor de toekomst benadrukken het belang van voedselzekerheid.
De auteur is lid van de raad van toezicht van Stichting Woord en Daad en universitair docent landbouweconomie en internationale handel aan Wageningen Universiteit.