Herder op een verdronken eiland
Als een herder op een verdronken eiland gaf ds. F. Mallan tijdens en na de ramp van 1953 leiding aan de kerkelijke gemeenschap op Schouwen-Duiveland. Op de dag zelf bracht hij velen met zijn auto in veiligheid voor het oprukkende water. Later trok de predikant, verbonden aan de gereformeerde gemeente van Bruinisse, met zijn lieslaarzen aan langs de huizen voor een pastoraal bezoek. „Te midden van alle leed mocht ik de bijzondere kracht van Gods Woord ervaren.”
Vijftig jaar na dato vervult zijn hart zich nog altijd met zorg als de barometer zwaar weer aangeeft. Tijdens de recente storm in november was hij met zijn gedachten voortdurend in Bruinisse. Een van zijn kinderen woont er, met enkele klein- en achterkleinkinderen. „Bij windkracht 9 tot 10 voel ik me nooit zo rustig. Dat heb ik overgehouden aan de ramp van 1953.”
In zijn woning in Alblasserdam neemt de 78-jarige emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland ruimschoots de tijd voor een terugblik op een van de meest bewogen episodes uit zijn leven. Gastvrij gebaart hij zijn bezoek plaats te nemen op een brede fauteuil. De stoel blijkt historische waarde te hebben. „Hij heeft helemaal onder water gestaan, maar kwam er ongeschonden doorheen.”
In een eikenhouten kast in de woonkamer staan enkele grote perkamenten banden, de Opera Omnia van William Perkins. De eeuwenoude werken liepen in 1953 lichte schade op. Net voordat de vloedgolf de pastorie binnendrong, kon de predikant zijn antieke boeken op veilige hoogte brengen.
Oorlog
Ds. Mallan was 27 jaar toen de ramp in Zuidwest-Nederland zich voltrok. Vijf jaar eerder was hij door ds. J. Fraanje bevestigd tot predikant van de gereformeerde gemeente in Bruinisse. Het dorp was nog volop bezig aan de wederopbouw toen hij er de herdersstaf opnam. De Tweede Wereldoorlog had diepe sporen van verwoesting door de kleine vissersgemeenschap aan de oostkant van Schouwen-Duiveland getrokken. Geallieerden hadden op dit deel van het eiland zware beschietingen uitgevoerd.
Na het vuur kwam het water. In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari braken op tal van plaatsen de dijken van Schouwen-Duiveland door. In Bruinisse kon de zee aanvankelijk worden gekeerd. De meeste bewoners buiten het dorp kregen daardoor de gelegenheid zich in veiligheid te brengen. Op zondagmiddag brak echter een binnendijk bij Oosterland. Toen stortte de vloedgolf zich op Bruinisse. Alle huizen liepen onder water, waaronder de pastorie van ds. Mallan.
Bruinisse had één dode te betreuren: een gemeentelid dat hulp had verleend bij het versterken van de dijken. Andere dorpen op het eiland werden vele malen zwaarder getroffen. In het naburige Oosterland, Nieuwerkerk en Zierikzee, waar ds. Mallan consulent was, kwamen meer dan 350 mensen in de golven om. Tientallen van hen zijn in de loop van het jaar door de predikant begraven en herbegraven.
Alarmgeroep
Ds. Mallan werd in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari gewekt door alarmgeroep op straat. Buiten, bij de haven, constateerde hij dat het water tot grote hoogte was gekomen. De schepen torenden boven de kruin van de dijk uit. „Het water was zo hoog dat we onze handen erin konden wassen. Met man en macht werd er gewerkt om de dijken te verstevigen.”
In die uren las de predikant bij vele dorpelingen de angst van het gezicht. Met gedempte stem zegt hij: „Ik heb alle aangezichten zien betrekken als een pot. Het was verschrikkelijk. Wat was iedereen bevreesd! Zelf heb ik ook gedacht dat geheel Bruinisse zou omkomen in het water. Toen ik bij de dijk kwam, was het hoogtepunt van de vloed nog niet gekomen. Het moest nog twee uur vloeien.”
Dat Bruinisse die nacht werd gespaard, is volgens ds. Mallan te danken aan de dijkdoorbraak bij Sirjansland, een dorp ten westen van Bruinisse. ’s Zondagsochtends was hem dat nog niet bekend. Niemand wist toen dat in Zeeland al vele mensen waren verdronken. „Wij besloten om kwart voor tien naar de kerk te gaan. Er waren zo’n zeventig gemeenteleden gekomen, bijna allemaal vrouwen. De mannen werkten aan de dijk. Ik heb toen een korte meditatie gehouden.”
Later op de dag werd ds. Mallan duidelijk dat Schouwen-Duiveland zwaar was getroffen door de stormvloed. Hij hoorde van een gemeentelid dat de situatie bij Oosterland kritiek was. De man had een dochter wonen achter de Oude Dijk, een smalle binnendijk tussen Bruinisse en Oosterland. Twee dagen eerder was de vrouw bevallen van een kind.
„Wij zijn op onderzoek uitgegaan. Op de dijk drong de ernst van de toestand ten volle tot mij door. We stonden voor een kolkende en bruisende zee. Op korte afstand van de weg was de boerderij. De vrouw zwaaide met een zakdoek uit het raam. We konden niets doen. Ook enkele vissersmannen zagen geen kans om er met een bootje naartoe te gaan. We moesten terug naar het dorp. Ternauwernood kon ik die man meekrijgen, de auto in.”
De binnendijk kon de geweldige watervloed onmogelijk de baas. Ds. Mallan was nog maar net in Bruinisse of het water stroomde de polders in. Snel handelen was geboden. „Ik ben naar de toren van de kerk gegaan en heb een paar keer hard aan het touw van de klok getrokken. Ik moest maken dat ik wegkwam. Via de consistorie ben ik naar huis gesneld. Op m’n vlucht kon ik nog enkele mensen meenemen.”
In een mum van tijd rees het water tot een hoogte van 2 meter. De predikant en zijn vrouw en drie kinderen konden zich op de zolder in veiligheid brengen. „Samen met mijn zus en zwager, hun baby, een ander gezin met vijf kinderen, een ouder echtpaar, een ouderling en een bejaarde man hebben we de dag boven doorgebracht. Als ik uit het raam keek, zag ik niets dan water. We zaten in een benarde positie. Toch heb ik toen een ruime opening naar de hemel mogen ervaren. Alles mocht van me afvallen: wat God deed, was welgedaan.”
Laarzen
Op dinsdag kwam de redding. Alle bewoners van de pastorie werden met een boot opgehaald door de politie en hulpverleners. Omdat de predikant nog geen laarzen had, werd hij door een gemeentelid op de schouders genomen. Voorlopig kreeg het gezin onderdak in de Oude Straat. „Daar werd ik ’s ochtends vroeg geroepen door een verpleegster. Of ik wilde meekomen naar een hal van de zeilmakerij.
Binnen zat een grote groep mensen in grote nood. Er klonk geschreeuw, geroep en gehuil. De één had een vader zien verdrinken, de ander zijn vrouw of kind. De mensen waren niet tot bedaren te brengen. Op dat moment besloot ik een stukje voor te lezen uit Psalm 107. Toen heb ik iets mogen ervaren van de kracht van het Woord. De groep werd helemaal stil. Ik heb een gebed mogen doen en de mensen nog een persoonlijk woord toegesproken.”
De meeste dorpelingen werden, nadat zij met hulp van vissers uit Urk en Yerseke aan veiliger land waren gezet, ondergebracht in de Ahoy-hallen in Rotterdam. Ds. Mallan zelf vond een evacuatieadres bij familie in Barendrecht. Voor velen zocht de predikant onderdak. Hij kreeg daarbij steun van de gereformeerde gemeenten in Rotterdam-Zuid en Rotterdam-Centrum. Langzaam maar zeker kon de predikant zich een beeld vormen van de omvang van de ramp: er bleken 1835 mensen te zijn omgekomen.
Noodbegrafenis
Halverwege februari keerde ds. Mallan terug naar Bruinisse. Van zijn gemeente waren zo’n zestig leden achtergebleven. „De nood was groot. Vele slachtoffers werden geborgen. Zij kregen een noodbegrafenis. Ik herinner me nog hoe ik door een politieman werd geroepen bij een vader die het lichaampje van zijn kind had gevonden. Met lieslaarzen aan moest ik door het water heen. We hebben het kind begraven in een graf bij de dijk, samen met de vader en enkele werkmannen eromheen. Dat was heel aangrijpend.”
Een reeks van begrafenissen volgde. In Zierikzee stond ds. Mallan aan het graf van een vader, een moeder en drie kinderen uit één gezin. Twee kinderen waren nog in leven. De predikant moest kort daarna in Nieuwerkerk een rouwdienst leiden waarbij veertien slachtoffers grafwaarts werden gedragen. „Het waren twee families. Zulke gebeurtenissen vergeet je nooit meer. Het waren ogenblikken waarbij de Heere Zich niet onbetuigd liet. Hij gaf bijzondere ondersteuning.”
Er was geen familie zonder slachtoffers op het eiland. „In Nieuwerkerk woonde een vrouw in wie de Heere grote genade had gewerkt. De donderdag voor de ramp voelde ik een drang om bij die vrouw op bezoek te gaan. Zij heeft de watersnood niet overleefd. Op het dak van haar huis is ze weggedreven richting de Oosterschelde. Haar lichaam werd op Zuid-Beveland geborgen.”
Psychische nood
In de jaren na de ramp gingen zowel ouderen als kinderen gebukt onder de zware verliezen. De psychische nood was groot, zegt ds. Mallan, al werd dat volgens hem toen nog niet met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht. „Onderling werd er veel over gesproken. Iedereen was diep onder de indruk van de majesteit Gods. De Heere had gesproken, dat legde groot beslag. Het is Hem bekend wat de ramp in geestelijk opzicht heeft uitgewerkt.”
Door velen werd de watersnood ervaren als een sprake Gods, zegt ds. Mallan. De predikant wees daar zelf in het bijzonder op tijdens een dienst in september 1953. Dat was op oogstzondag, een speciale zondag die in Bruinisse in die tijd naast de dankdag in ere werd gehouden. Ds. Mallan preekte over Amos 9: „De majesteit des Heeren in de weg Zijner oordelen.” De preek is onlangs door hemzelf bijgewerkt en uitgegeven ter gelegenheid van de vijftigjarige herdenking van de watersnood.
Hebben kerk en staat acht geslagen op de roepstem van 1953? Ds. Mallan: „Op die vraag kan ik geen gunstig antwoord geven. Ondanks de ramp zijn wij doorgegaan op de weg die van de Heere en van Zijn dienst afvoert. Wij zijn geslagen, maar hebben we wel pijn gevoeld? Er is geen gezag, er is geen ontzag. De ongerechtigheid is vreselijk. Daarom hebben we zeer te vrezen voor nieuwe rampen. Dat baart mij grote zorgen.”
Heeft God afscheid genomen van Nederland? „Nee”, zegt ds. Mallan, „dat kan ik niet geloven. Sodom werd gespaard om tien rechtvaardigen. Die zijn er nu zeker nog wel. Wat mij goed doet, is dat ik veel post krijg van jonge mensen. Voor het nageslacht mag ik gebed hebben. De verwachting is niet bij me weg. Wat er gaat gebeuren, weten wij niet. Maar in dit verband moet ik ook denken aan het Joodse volk, waarvoor nog beloftes in het Woord liggen. Met ds. Fraanje zeg ik dat het oude bondsvolk een artikel in m’n gebed is geworden. De oude leraars hadden er hoop voor.
Tegelijk voel ik me wel geroepen om te waarschuwen. Dat deed ik destijds ook in Nieuwerkerk. Kort voor de ramp trouwde ik een echtpaar met de woorden: „Want de wereld gaat voorbij, met al haar begeerlijkheden.” De burgemeester was erbij. Hij zei na afloop: „Is dat nu een trouwtekst?” Het echtpaar kwam jammerlijk om. De vrouw was acht maanden in verwachting. Het wijst ons op de ernst van het leven.
Ook nu, bij een huwelijksbevestiging of een doopdienst, kan ik niet nalaten om de mensen te wijzen op de noodzaak om een verberging voor hun zielen te vinden. Alleen degene die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.”