„Taak naar eer en geweten uitgevoerd”
De parlementaire enquêtecommissie Srebrenica hield in november en december vorig jaar 42 openbare verhoren. In haar maandag gepresenteerde eindrapport ”Missie zonder vrede” trekt de commissie onder andere uit deze verhoren conclusies. Hier volgen een aantal feiten en het oordeel. „De leden van Dutchbat III hebben hun taak naar eer en geweten uitgevoerd.”
Feit: Op 11 juli 1995 bespreekt de ministerraad de gebeurtenissen in de enclave. Het begrip ”lotsverbondenheid” wordt gebruikt. Minister Pronk gaat er, zo blijkt uit de notulen van de desbetreffende ministerraad, van uit dat de Bosnische Serviërs niet tot genocide zullen overgaan omdat ze daar geen belang bij hebben. Tijdens zijn verhoor door de commissie zei Pronk dat de ministerraad vreesde dat Mladic een massamoord zou plegen. Pronk wilde zoveel mogelijk tijdrekken en Dutchbat III bij de bevolking houden.
Commissie: Naar aanleiding van de ministerraad van 11 juli 1995 is geen specifieke instructie aan Dutchbat III gegeven om lotsverbondenheid met de bevolking te betrachten. Wel wordt doorgegeven dat Dutchbat III goed voor de vluchtelingen moet zorgen.
Feit: Op en rond het kamp van Dutchbat verzamelen zich na de val van de enclave ongeveer 25.000 vluchtelingen. Groepen mannen worden door de Bosnische Serviërs uit de menigte gehaald voor ondervraging. De instructie van Voorhoeve om niet mee te werken aan de scheiding van mannen en vrouwen komt niet expliciet door bij overste Karremans, de commandant van Dutchbat. Achteraf blijkt dat er vermoedelijk ongeveer 2000 mannen op en rond de compound aanwezig zijn geweest, van wie er maar een paar weten te ontkomen. Bij evacuatie van de vluchtelingen zorgt luitenant Van Duijn door het maken van een sluis ervoor dat de vluchtelingen op een redelijke manier in de bussen kunnen stappen.
Commissie: Dutchbat draagt geen verantwoordelijkheid voor de scheiding van mannen en vrouwen. Deze verantwoordelijkheid moet volledig op het conto van de Bosnische Serviërs worden geschreven. De leden van Dutchbat III hebben hun taak naar eer en geweten uitgevoerd.
Feit: Generaal Couzy, de bevelhebber van de landmacht, is medio juli 1995 aanwezig bij de eerste debriefings van de militairen van Dutchbat in Zagreb. De mannen en vrouwen vertellen hem van oorlogsmisdaden gepleegd door de Bosnische Serviërs. Bij de commissie zei Couzy dat hij geprobeerd heeft de staatssecretaris van Defensie te informeren, maar dat die niet geïnteresseerd was.
Commissie: Generaal Couzy heeft de minister (van Defensie, RP) onvoldoende op de hoogte gesteld van de informatie over mogelijke oorlogsmisdaden die hij had gekregen tijdens de debriefings in Zagreb. Door het ontbreken van deze informatie is de minister later onnodig in politieke problemen gekomen.
Feit: Luitenant-generaal Van Baal is de enige militair die ooit wegens het Srebrenica-drama moest opstappen. Hij deed dat op 17 april 2002 toen hij net een jaar bevelhebber van de Koninklijke Landmacht was. Tijdens zijn verhoor bij de commissie zei Van Baal dat hij uit de krant moest vernemen dat de minister van Defensie (de VVD’er De Grave) geen vertrouwen meer in hem had. In het NIOD-rapport over Srebrenica staat de aantijging dat er in 1995 bij de top van de landmacht (waar Van Baal destijds deel van uitmaakte) sprake was van onwil bij het volledig informeren van de minister. NIOD-directeur Blom nuanceerde tijdens zijn verhoor het begrip onwil door het uit te leggen als „ontbreken van goede wil.”
Commissie: De ontstane onduidelijkheid over het begrip onwil heeft bijgedragen aan een klimaat waarin personele maatregelen zijn genomen. Het terugtreden van Van Baal als bevelhebber is begrijpelijk, maar niet terecht. Op basis van de bevindingen van het NIOD zijn er geen redenen waarom Van Baal zijn functie als bevelhebber ter beschikking heeft moeten stellen.
Feit: De informatievoorziening binnen het ministerie van Defensie schiet in de nasleep van de val van de enclave Srebrenica ernstig tekort. Relevante informatie wordt niet of niet tijdig aan de politieke leiding gemeld. Daardoor komt het functioneren van de politieke leiding onnodig onder druk. Tijdens de verhoren bij de parlementaire enquêtecommissie komen als oorzaken boven water: het gebrek aan een politieke antenne bij de top van de landmacht en het wantrouwen tussen de landmacht en de centrale organisatie. Minister Voorhoeve en landmachtbaas Couzy hadden een ronduit slechte relatie. Couzy, van 1992 tot 1996 bevelhebber, gaf tijdens zijn verhoor bij de commissie toe dat er een verschil was tussen hem en de bewindsman. Een cultuurverschil.
Commissie: Couzy heeft als bevelhebber van de Koninklijke Landmacht (KL) te weinig moeite gedaan om de minister tijdig en volledig te informeren. De loyaliteit van Couzy lag meer bij de KL dan bij de minister. Voorhoeve heeft onvoldoende daadkrachtig ingegrepen om Couzy op het goede spoor te zetten.