Den Haag wilde veel te graag een daad stellen
Het besluit om Nederlandse militairen naar het vroegere Joegoslavië uit te zenden, is genomen zonder dat goed over de consequenties was nagedacht. Het kabinet, de Tweede Kamer en het ministerie van Defensie waren te gretig en daardoor onvoldoende kritisch.
De parlementaire enquêtecommissie Srebrenica heeft in haar maandag gepresenteerde eindrapport weinig goede woorden over voor de gang van zaken die aan de uitzending van de militairen naar Bosnië voorafging. De commissie, die uitsluitend bestaat uit kamerleden, schroomt niet in eigen vlees te snijden. Niet alleen het toenmalige kabinet-Lubbers maar ook de Tweede Kamer wilde gewoon veel te graag een daad stellen.
In de Tweede Kamer wordt begin jaren negentig aangedrongen op ingrijpen in het voormalige Joegoslavië vanwege de verschrikkingen die dichtbij -„in de achtertuin van Europa”- plaatshebben. Daarbij laat de Kamer zich ook leiden door de media, die uitgebreid verslag doen van de ernstige situatie als gevolg van de Balkanoorlog en die erop aandringen erger te voorkomen. Daar komt nog de angst bij dat de oorlog zal overslaan naar omringende landen.
Ook het kabinet denkt er zo over. Het gevoel is sterk aanwezig dat ons land in actie moet komen. Maar het gaat al meteen mis als Nederland tijdens de Europese top van 1993 in Kopenhagen voorstelt om troepen naar Bosnië te sturen. De animo bij de andere lidstaten is zeer gering. Alleen Frankrijk wil wel iets doen. Ons land laat zich er daardoor echter niet van weerhouden om met enthousiasme op de ingeslagen weg verder te gaan.
De enquêtecommissie laakt deze nogal naïeve houding op ondubbelzinnige wijze. Ze vindt dat het kabinet geen goede inschatting heeft gemaakt van de eigen internationale positie, die tamelijk eenzaam was. Toen duidelijk was geworden hoe weinig steun er was voor het Nederlandse voorstel, had ons land zich volgens de commissie moeten afvragen of de eventuele uitzending van militairen wel verstandig was. In plaats daarvan liet het kabinet maar ook de Kamer zich leiden door het immense drama dat zich op de Balkan voltrok.
Bij het ministerie van Defensie heeft volgens de enquêtecommissie ook al geen zuivere afweging plaats. De chef defensiestaf en de bevelhebber der landstrijdkrachten hebben onoverkomelijke bezwaren tegen een vredesmissie in een gebied waar helemaal geen vrede is en ook het uitzicht op een vredesregeling ontbreekt. Het idee van kabinet en Kamer dat de aanwezigheid van militairen de Serven in Bosnië zal afschrikken van verder geweld, stuit bij de defensietop op veel scepsis.
Een ander probleem is dat er geen gevechtstroepen beschikbaar zijn. Dienstplichtigen kunnen alleen op vrijwillige basis aan de vredesmissie deelnemen. Een eenheid van beroepsmilitairen is nog niet gereed. Weliswaar zou de Luchtmobiele Brigade ingezet kunnen worden, maar die is eigenlijk helemaal niet voor dit soort activiteiten bedoeld.
Als landmachtbaas Couzy de vele bezwaren onder de aandacht van de Kamer brengt, vinden die daar geen weerklank. Bovendien zijn andere militairen iets optimistischer. Zij vinden een missie naar Joegoslavië een buitenkansje om Defensie in het tijdperk na de Koude Oorlog op de kaart te zetten.
Uiteindelijk zet de militaire top het licht toch op groen als de toenmalige minister Ter Beek een finaal oordeel vraagt over de veiligheidsrisico’s. „Aanvaardbaar”, laten de militairen hun politieke baas weten „zonder overigens te kunnen aangeven wat onder „aanvaardbaar” moet worden verstaan”, aldus de commissie. „Een gestructureerde risicoanalyse wordt niet opgesteld”, luidt de vernietigende kritiek.
Toch neemt dat de verantwoordelijkheid van Tweede Kamer en kabinet voor de riskante militaire operatie niet weg. De harde conclusie van de commissie is dat op beide politieke niveaus bekend was dan wel kon zijn wat de veiligheidsrisico’s voor de Nederlandse militairen waren. Anders gezegd: Men wist waaraan men begon.
Al even ontluisterend is de gang van zaken rond de aanwijzing van het gebied waar Nederland naartoe zou gaan, de enclave Srebrenica. Geen enkele VN-lidstaat wilde een eenheid voor dat gebied beschikbaar stellen, constateert de commissie in haar rapport. Desondanks gaat Nederland zonder nadere voorwaarden met deze locatie akkoord.
De commissie maakt het kabinet dan ook het ernstige verwijt niet over de uitzending van Dutchbat te hebben onderhandeld. Gevolg is dat ons land een zeer kwetsbare lokatie krijgt toegewezen. Het kabinet laat na om toezeggingen van steun te vragen voor het geval de situatie verslechtert.
Alsof er al niet genoeg mis is gegaan, verzuimt de Tweede Kamer ook nog een debat over de uitzending te houden. De afkeer in de politiek van de verschrikkingen in Bosnië is zo groot, dat nagelaten wordt het kabinetsbesluit om daadwerkelijk militairen uit te zenden, tijdig te bespreken. Er worden vanuit de Tweede Kamer wel bezwaren geuit, maar daar blijft het bij.
De brief van het kabinet over inzet van militairen in Srebrenica dateert van 3 december 1993. Pas op 1 februari 1994 debatteert de Tweede Kamer erover. „De voorhoede van Dutchbat I is dan al aanwezig in Bosnië en onderweg naar Srebrenica”, stelt de commissie pijnlijk vast.
Al snel nadat de militairen ter plekke zijn gearriveerd, wordt duidelijk dat ze in een onmogelijke positie verkeren. Dan al tekenen zich de contouren van een „rattenval” af. Het kabinet probeert dan ook in een vroeg stadium internationale steun te zoeken ter verbetering van de benarde situatie. Maar dat levert weinig op. De commissie heeft waardering voor deze -achteraf vergeefse- pogingen, maar zegt er meteen bij dat het kabinet de aanwezigheid van meer en vooral van grotere landen in Bosnië vooraf had moeten bedingen.
Al laatste onderdeel in dit rijtje laakt de commissie de povere evacuatieplannen voor Dutchbat. Als de Nederlandse militairen in grote problemen komen en het gebied moeten ontvluchten, is er geen goed draaiboek. Ook hiervoor hadden harde toezeggingen van bondgenoten gevraagd moeten worden. Aan evacuatie van de bevolking is al helemaal niet gedacht.
Ter ontlasting van de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de „rattenval” wijst de enquêtecommissie erop dat de Verenigde Naties het op beslissende momenten laten afweten. Unprofor, die de regie voert over de VN-missie op de Balkan, is niet bij machte het tij te keren, terwijl de Veiligheidsraad volgens de commissie ronduit onwillig is. Daardoor krijgt de Servische generaal Mladic steeds meer de vrije hand en loopt Unprofor slechts achter de feiten aan. Het gevolg daarvan is genoegzaam bekend: een massaslachting die aan zo’n 7.500 mensen het leven kost.