Hoop in de blubber
In de sloppenwijken van de Keniaanse hoofdstad Nairobi lopen barmhartige Samaritanen door de modder.
Tussen de hutjes klinkt gelach van kinderen. Laat niemand zeggen dat er geen vrolijkheid is in de sloppenwijken van Nairobi. Maar het gelach kan de deken van troosteloosheid niet aan flarden scheuren. Daarvoor is de ellende te dik.Gebrek aan eten betekent overal een strijd van leven op dood. Maar op het platteland zijn er tenminste nog de familie, de lucht en de ruimte. Als de mensen lijden, kreunt de hele natuur mee.
In de stad lijkt niets of niemand mee te lijden met de armen. Op een steenworp afstand van de krotten liggen de rijken bij hun privézwembaden te zonnen. Ze houden de rafelranden van de samenleving ver buiten hun bestaan. Druk bellend passeren ze in hun fourwheeldrives de samengebalde ellende. Niet kijken. Er zo snel mogelijk voorbij. Levensgevaarlijk. Niets is eerlozer dan de armoede in de stad.
De armoede van de sloppenwijken is ingebed in een omgeving van geweld, prostitutie en verslavingen aan lijm en drank. Duizenden mensen wonen opeengepakt op enkele tientallen vierkante meters. De straatjes zijn vies, blubberig, vol met rottend afval.
Wie daar leven? De 29-jarige Sarah Mweri bijvoorbeeld. Ze woont in een nauw straatje in de sloppenwijk Mathare in Nairobi, waar de vrouwen in de deuropeningen hun was staan te boenen. „Ik heb nooit gedacht dat mijn leven er nog eens zo zou uitzien”, zegt ze. „Ik bid dat God me op een dag een betere toekomst zal geven.” Ze glimlacht. „Ik weet dat Hij dat zal doen.”
Daar is wel enig geloof voor nodig. Een bed, een houten bankje en een klein tafeltje vormen zo ongeveer het hele meubilair van Mweri’s onderkomen. Eén wand van haar gammele hutje is behangen met pagina’s uit tijdschriften. Artikelen en advertenties uit een andere wereld steken sterk af bij de schamele inboedel van het hutje.
De vader van de vier kinderen van Mweri is in geen velden of wegen te bekennen. „Die woont ergens anders in de stad”, is alles wat de vrouw erover weet te vertellen. Ze is met de kinderen achtergelaten. De jonge moeder probeert de eindjes aan elkaar te knopen met het wassen van kleren voor meer bemiddelde mensen. „Daar verdien ik iets mee, maar het is niet genoeg”, zegt Mweri.
Overleven is een strijd voor haar. De kinderen krijgen tussen de middag een lunch via het voedselprogramma van de nabijgelegen Redeemed Gospel Church, maar ze moet ook nog eens 1000 shilling (ongeveer 10 euro) huur per maand opbrengen voor het krot waarin ze woont. Iedere maand wordt haar schuld groter, omdat ze het volledige bedrag niet kan betalen. „Ik ben echter niet wanhopig”, zegt ze. „God geeft me de moed om vol te houden.”
Voedselschaarste
Programmadirecteur Magdaline Gitahi van de Redeemed Gospel Church in de wijk, schudt even later haar hoofd. „Mweri is ook nog eens hiv-positief”, zegt ze. „Ze wil het alleen niet weten.” Volgens de vrouw wijzen alle symptomen echter op de ziekte.
Gitahi runt de voedselkeuken van de kerk in Mathare. Ze zegt dat de vraag naar voedsel de laatste maanden sterk is gestegen. „Er is in grote delen van Kenia weinig regen gevallen, wat leidde tot slechte oogsten. De voedselprijzen stegen sterk. Heel veel mensen komen nu naar me toe voor voedselhulp. Het is moeilijk dat je niet iedereen kunt helpen. We hebben de middelen er niet voor.”
Gitahi is zelf opgegroeid in Mathare en kent de problematiek van de wijk van binnenuit. In de sloppenwijk wonen volgens haar 300.000 mensen. Dat aantal groeit echter nog altijd gestaag. Het geboortecijfer is hoog en er komen ook nog steeds mensen bij vanaf het platteland of uit andere wijken van de stad. Sommige statistieken reppen zelfs over een half miljoen inwoners. Het exacte aantal is echter bijzonder moeilijk vast te stellen.
De kerk van Gitahi is in 1986 begonnen met het uitdelen van voedsel aan kinderen. De keuken heeft momenteel de capaciteit om dagelijks tachtig tot honderd kinderen te voeden. Daarnaast leidt de kerk in de wijk onder meer een hiv/aids-programma. Voor haar projecten krijgt de kerk steun van hulporganisatie Tear uit Nederland.
In het gebouwtje van de kerk, midden in Mathare, is het tegen de middag dringen geblazen, zo veel kinderen zijn er. De meesten van hen hebben die ochtend een lesprogramma gevolgd in een van de twee lokaaltjes van golfplaten, die opgevrolijkt zijn met kleurige smurffiguurtjes. Boeken, schriften en pennen zijn echter in geen velden of wegen te bekennen.
Gitahi zegt graag te willen dat de kinderen in de wijk goed onderwijs krijgen. „Daarmee krijgen ze iets in handen waarmee ze de situatie waarin ze nu verkeren structureel kunnen ontstijgen.”
Opleiding
Vanuit die gedachte is aan de rand van de grootste sloppenwijk van de stad, Kibera, vanuit de Africa Inland Church een opleidingscentrum opgezet: het Nairobi Trainingscentrum (NTC). Het in november vorig jaar geopende centrum heeft inmiddels 250 leerlingen uit de sloppenwijk, met de mogelijkheid dit aantal uit te breiden tot 600. Ook dit project krijgt steun vanuit Nederland: van de hulporganisatie Red een Kind en ook van het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking.
Het centrum biedt een scala aan mogelijkheden. De leerlingen kunnen leren koken, bedienen, typen, maar ook kleding ontwerpen of knippen en kappen. Sommige opleidingen duren slechts een paar maanden of een jaar, andere twee jaar.
In de klas waar de secretaresses worden opgeleid, rammelen leerlingen op oude typemachines. „Daar leren ze het vak het best op”, geeft de lerares aan. „Ze oefenen echter ook wel op computers.”
„Ik ben erg blij hier te mogen studeren”, zegt een leerling van de horeca-opleiding. „Mijn ouders zijn bijzonder trots op me.” De jongen zegt de opleiding zelfs als een roeping te zien. Zijn droom is om een baan te vinden in een van de grote hotels van Nairobi.
Maar zal dat jongeren uit Kibera ooit lukken? Syprose Rabach onderhoudt vanuit de school contacten met bedrijven en is hoopvol gestemd. „Het klopt dat er een vooroordeel heerst over mensen uit sloppenwijken. Ik praat echter veel met ondernemers om hen ervan te overtuigen dat leerlingen van onze school prima werk kunnen leveren. En dat levert resultaat op. De leerlingen bewijzen zichzelf.”
Hoewel de inwoners van Kibera niet veel te besteden hebben, vraagt de school wel een kleine vergoeding per jaar van 1000 shilling. „Wanneer de leerlingen zelf iets bijdragen, zijn ze ook gemotiveerder”, geeft Rabach aan. Sociaal werkers trekken de wijk in om de „armsten van de armsten” op te zoeken. „De school is voor hen bedoeld”, aldus Rabach.
Prostitutie
Voor de allerarmsten kan zelfs 1000 shilling echter een grote hobbel zijn. Moeder Alice Wangiru (62) uit Mathare kan de school van haar dochter niet meer betalen, terwijl de kosten daarvan toch niet exorbitant hoog zijn. Ze zit huilend op de bank in haar hut. „We weten niet wat we moeten doen”, zegt ze. „Er zijn dagen dat we niets te eten hebben, daarom kunnen we de school niet meer bekostigen.”
Wangiru zegt zelf ziek te zijn, maar ze heeft wel de zorg voor tien (klein)kinderen. Twee daarvan zijn van haar overleden zus. Het zijn overigens ook die twee kinderen die de hele dag naar buiten worden gestuurd om plastic te rapen om dat vervolgens te verkopen. Ongelijkheid speelt ook binnen sloppenwijken een rol.
Nu haar dochter niet meer naar school gaat, moet zij echter ook „de straat op” om geld te verdienen. Het meisje zit verlegen glimlachend op een stoel. Ze is mooi, wat doet vermoeden dat het eufemistische „de straat op” wellicht niet betekent dat ze langs de weg tomaten verkoopt.
„Ja”, verzucht een sociaal werkster van de Redeemed Gospel Church later in de kerk. „De kans is groot dat ze zich met prostitutie bezighoudt. Het is voor veel meisjes en vrouwen vrijwel de enige manier om wat te verdienen. Ze doen het voor hun kinderen, voor hun gezin.”
Het maakt de sluier boven Mathare nog wat grauwer. In de straatjes van de wijk staan buren vrolijk met elkaar te praten, maar uit alle kieren en gaten van hun onderkomens sijpelt de treurigheid.
Of die ooit verdampt? De sloppenwijkbewoners hebben al heel wat verkiezingsbeloftes gehoord, en ook al heel wat hoop opgegeven. „Ik weet niet wat de toekomst brengen zal”, zegt Wangiru. „Maar ik wil het aan God overlaten.”
Ondertussen proberen de inwoners er het beste van te maken. „Ligt jullie land echt lager dan de zee?” vraag een jonge inwoner van Mathare ongelovig. „Dan zullen jullie in Nederland ook wel veel rampen meemaken.” Hij schudt ongelovig zijn hoofd. „Hé chef”, roept hij naar iemand op straat. „Moet je horen…”