Economie

Alles is bruikbaar, behalve de knor

Het biggetje dat onlangs levend werd aangetroffen in een afvalton, zette Nederlanders weer aan het denken over de varkenssector. Even werd het beest symbool van de dier(on)vriendelijkheid van de branche. Schrijfster Yvonne Kroonenberg laat in ”Alleen de knor wordt niet gebruikt” zien dat de werkelijkheid genuanceerder is.

25 June 2009 11:20Gewijzigd op 14 November 2020 08:12
Waar groeien biggetjes op? Wat eten varkens, wie mest ze vet, wie vervoert ze naar de slachterij, wat wordt er zoal van varkens gemaakt? Schrijfster Yvonne Kroonenberg zocht antwoorden en bracht daarvoor een bezoek aan verschillende bedrijven die een rol
Waar groeien biggetjes op? Wat eten varkens, wie mest ze vet, wie vervoert ze naar de slachterij, wat wordt er zoal van varkens gemaakt? Schrijfster Yvonne Kroonenberg zocht antwoorden en bracht daarvoor een bezoek aan verschillende bedrijven die een rol

Kroonenberg schreef het boek op verzoek van Varkens in Nood, een organisatie die werd opgericht in 1997, in de tijd van de varkenspest. De stichting vraagt sindsdien aandacht voor een beter leven voor varkens. Recent gebeurde dat via een filmpje over een biggetje dat levend tussen dode dieren lag, wachtend op destructiebedrijf Rendac.Jaarlijks gaan 5 miljoen biggen voortijdig dood in de varkenshouderij, aldus de stichting.

Minister Verburg (Landbouw) reageerde deze week. Ze noemt het voorval „mens- en dieronwaardig” en roept Rendac op extra alert te zijn. In het bericht over de biggensterfte mist ze wel de nuance: „Het beeld dat Varkens in Nood oproept, dat varkenshouders lak hebben aan en gevoelloos zijn voor zieke en dode dieren, werp ik verre van mij.”

Kroonenberg keek rond op het Varkens Activiteitencentrum in Harfsen, waar 200 mannetjesvarkens, beren, sperma leveren. Daarna ging ze langs bij een varkensbedrijf dat zich richt op biggen fokken. Ze bezocht een gesloten bedrijf –waar biggen op de boerderij blijven tot ze geslachtsrijp zijn–, een megastal, een biologische boerderij, wetenschappers, politici, Varkens in Nood, transportbedrijven, slachterijen en een supermarkt. Ze ontdekte hoe alles van het varken –ook buiken, staarten, oren en haren– wordt benut. „Alleen de knor blijft over.”

Ze sprak hardwerkende boeren die hun best doen, hun brood willen verdienen en kampen met wisselende regelgeving. Ze ontmoette eigenwijze veehouders die vooral varkens zien en niet de hokken. Ze beschrijft dilemma’s. „De burger roept: geef die beesten stro!”, aldus Jan Harm Borger van het vermeerderingsbedrijf in Vroomshoop. „Maar voor de boeren is zo’n stal bepaald lastiger. (…) Stro gaat in de afvoerputten zitten. Dat krijg je niet weg. Bovendien geeft het fijnstof.”

Steeds terugkerende thema’s zijn stro in de stallen, castraties (wel of niet nodig, en zo ja, hoe precies), couperen van de staarten. Dat laatste gebeurt omdat varkens elkaar in de staarten bijten, waardoor infecties ontstaan. Ze bijten uit verveling, of gewoon uit nieuwsgierigheid, of omdat ze bloed lekker vinden. Afleiding door stro of een wroetbak kan helpen.

Iemand die voor veel afleiding in de stallen zorgt, is de biologische boer Ben te Voortwis. Hij werkt kleinschalig. Zijn beesten krijgen brokken én ruwvoer, oftewel een stapel aubergines, sinaasappels, appels en sla. Hij zegt: „Als een varken aan het eind van zijn leven niet weet waarom hij ogen en een snuit heeft, doordat hij alleen maar in een donker metalen hok op beton heeft gestaan, dan doen we iets verkeerd met de schepping.”

Kroonenberg doet verslag als ooggetuige. Objectief kan dat nooit zijn, maar ze wikt wel voors en tegens, en ze geeft veel feitelijke informatie. Achteraf bekent ze zelfs dat haar verhaal niet precies werd wat ze vooraf dacht. Voordat ze begon, dacht ze: „Een schrijnend verhaal zou het worden, waarin de misstanden in het leven van het varken meedogenloos aan de orde zouden komen.” Maar: „Zo’n boek is het niet geworden. Want er gloort hoop.” Ze heeft gezien dat er „in Nederland hier en daar serieus naar wordt gestreefd het varken met eerbied te benaderen.”

Opmerkelijk is haar aandacht voor het christen-zijn van verschillenden geïnterviewden. Ze deed een beroep op hun geloof in een Schepper en op mededogen met schepselen, maar vond dat bij hen juist vaak niet. Zakelijkheid, ja; moeite met bepaald dierenleed, nee. In de zeugenslachterij in Son en Breugel sprak ze bijvoorbeeld twee welwillende mannen, die varkens bedwelmen met CO2, een methode waar niet iedereen gelukkig mee is. „Natuurlijk staan de mensen boven de dieren”, aldus de directeur kwaliteitsbewaking, „anders zou de wereld er raar uitzien.”

Kroonenberg: „Ik vind hun wereld er raar uitzien. Ik vind het moeilijk om mij voor te stellen dat iemand iedere dag onbekommerd een gebouw betreedt waar een rivier van bloed golft. Waar levende wezens worden getransformeerd tot vleeswaren en niemand nadenkt over wie dat zijn geweest. En ik geloof niet eens in een Schepper. Zij wel.”

Zinnen als deze maken dat iemand, zeker als christen, in de supermarkt in gewetensnood raakt bij de kiloknallers. Want die hebben alles te maken met sommige zeugen die zich niet kunnen omdraaien in hun hok.

-Jaarlijks worden er voor iedere Nederlander zestien dieren geslacht.
-Iemand die 80 jaar wordt, eet 1250 dieren: 5 runderen, 40 varkens, 5 schapen en 1200 vleeskippen.
-Gemiddeld eet een Nederlander 40 kilo vlees per jaar.
-Er zijn bijna 1 miljard varkens op de wereld.
-In Nederland leven 12 miljoen varkens.
-Een vleesvarken leeft zo’n zes maanden.
-In 1960 waren er 200.000 varkensboeren met gemiddeld 25 dieren.
-In 2008 waren dit er ongeveer 8300 met gemiddeld 1450 varkens.
-De prijs van varkensvlees is nog maar 40 procent van die van 1960.

Uit: ”Alleen de knor wordt niet gebruikt”, door Yvonne Kroonenberg; uitg. Contact; Amsterdam, 2009; ISBN 90 25430481; 110 blz., € 10.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer