De wagen van de dominee
Er is een blad dat ”Arts & Auto” heet. Een blad vol actualiteiten over de doktersauto waarmee men als arts voor de dag kan komen. Voor predikanten is er niet zo’n blad. Toch is menig voorganger verzot op een mooie auto. Eens was er een jongen die tegen zijn vader zei, ziende op de mooie dure wagen waarmee een predikant kwam aansjezen: „Pa, behoort dat ook bij het arme volk van God?”
Nu moeten we wel voorzichtig zijn betreffende een oordeel over iemands geldbesteding. De een heeft nu eenmaal meer te besteden dan de ander. Ook bestaat er zoiets als nederige hoogmoed. Dan kan men met een aftandse wagen nog iets menen te zijn.Predikanten en hun auto’s – daar is heel wat over te vertellen. Zoals dr. C. Steenblok, die van de gereformeerde kerkenraad in Lopik geen garage mocht bouwen en toen zijn wagen maar in de serre plaatste.
Ds. R. Kok reed geen auto, maar liet zich rijden. Eens, het was op biddag, moest hij ergens in Friesland preken. Er was echter zo veel drukte op de weg dat de dominee wel inzag dat ze niet op tijd zouden zijn als ze ook nog eens zouden pauzeren onderweg. Vandaar dat hij tegen zijn chauffeur zei: „Broeder, hier is uw brood, ik bid en jij rijdt.”
Zo deed ds. Kok het gebed. Na de maaltijd vroeg de predikant aan de chauffeur of het gesmaakt had. Na diens bevestigende woorden antwoordde hij: „Dan dank ik nu en jij rijdt gewoon door.”
Heel mooi is hoe ds. J. van Rootselaar aan zijn auto kwam. Gedurende de Tweede Wereldoorlog heeft hij geruime tijd een Joods echtpaar als onderduiker gehad: Hein en Rita Josephson. Toen hij in mei 1944 van Wanswerd-Jislum vertrok naar het Noord-Veluwse Oosterwolde, zijn ze als een Hugo de Groot in een grote boekenkist vanuit de pastorie naar de verhuiswagen gedragen. Als beloning voor zijn gevaarlijke gastvrijheid kreeg hij later een Singer, een Engelse wagen met het stuur rechts.
Toen hij echter in Delft geen garage vond en in de binnenstad moeite had met het parkeren, verruilde hij zijn personenwagen in 1958 weer voor de benenwagen. Daartoe gaf de raad van de huisarts mede de doorslag. Deze meende dat ds. Van Rootselaar beter vanwege zijn gezondheid kon lopen en fietsen dan autorijden. De Singer liet hij bij zijn schoonouders in Linschoten, waar de auto voor 500 gulden van eigenaar wisselde. Vergeleken met de geldwaarde nu een hele prijs.
Renaultdealer
Een echte autoliefhebber was ook de hervormde predikant ds. E. R. Damsté. Ooit gaf hij me bijles in Latijn en Grieks. Van zijn oom Onno, de schrijver van de Latijnse grammatica ”Via recta”, had hij waarschijnlijk zijn grote kennis van de oude talen geërfd. Hoe lief hij de oude talen had, meer nog was hij op auto’s verzot. Het is dan ook geen wonder dat een der kinderen ondanks het gymnasiumdiploma Renaultdealer werd.
Ooit vertrouwde Damsté me toe dat hij eigenlijk meer hield van een auto dan van een bos bloemen, hoewel die voortkomen uit de handen van de grote Schepper aller dingen. Voordat iemand nu een oordeel wil geven over deze predikant, wil ik ter zijner nagedachtenis wel meedelen dat hij zover mij bekend de enige predikant is geweest die niet alleen de Dordtse Leerregels maar ook de „verwerpingen” daarbij bepreekt heeft. Ik wil maar zeggen, de liefde tot de auto was geen hindernis om met volle overtuiging de gereformeerde theologie uit te dragen.
Damsté, die ooit vrijzinnig predikant was in de Noord-Hollandse plaatsen Huisduinen-Julianadorp en Ransdorp, vertelde me ook eens dat het begin van zijn geestelijke ommekeer gelegen was in het feit dat hij eens bij een viaduct naar auto’s stond te kijken en toen bepaald werd bij de vraag: „Vanwaar komt gij en waar zult gij henengaan?” Hij kreeg te zien dat elke bestuurder een mens is met een ziel, voor de eeuwigheid geschapen. Maar ook dat hij maar een povere boodschap bracht aan mensen met een onsterfelijke ziel, op reis naar de eeuwigheid.
Flink hard
Ik denk dat er weinig predikanten zijn geweest die zo veel met auto’s ophadden als wijlen ds. E. du Marchie van Voorthuysen. In zijn „eertijds” reed hij motor en sportwagen. Na zijn „omzetting” was dat voorgoed voorbij. Wel hield hij een enorme belangstelling voor auto’s. En hij wist ermee om te gaan. In zijn biografie ”De zoon van Bornia” lezen we daar een paar treffende staaltjes van.
Samen met ds. Joh. van der Poel was hij eens op bezoek bij ds. W. H. Blaak te Geldermalsen. Hij en collega Van der Poel hadden hun auto geparkeerd in de boomgaard naast de kerk. Het regende pijpenstelen en na hun bezoek aan de oud gereformeerde pastorie was de auto van ds. Van der Poel in de modder weggezakt. Van der Poel probeerde weg te komen maar groef zich steeds dieper in de modder. Ds. Du Marchie van Voorthuysen gaf allerlei aanwijzingen aan de bestuurder maar niets baatte. Totdat hijzelf zijn plaats innam. Met het grootste gemak manoeuvreerde hij de wagen uit de boomgaard.
Ook gebeurde het eens dat hij samen met kerkenraadsleden uit Papendrecht in de auto zat. Hij zou daar ’s avonds preken en was met de Papendrechtse kerkenraad op weg van een classisvergadering in Den Haag naar de kerkdienst in Papendrecht. Ze hadden hun tijd nodig. Ds. Du Marchie van Voorthuysen had de vaart er goed in. Een ouderling die achterin zat, werd ongerust en zag op de kilometerteller dat de snelheid boven de limiet was. Hij zei tegen de predikant: „Dominee, als ik zo naar de wijzer kijk, dan gaan we toch wel flink hard.”
Ds. Du Marchie van Voorthuysen antwoordde: „Ach vriend, je moet niet naar de wijzer kijken maar naar boven.” Waarop de ouderling reageerde: „Ik hoop maar dat u niet al te veel naar boven kijkt, dominee…”
Zelf hoorde ik eens een verhaal van een oor- en ooggetuige, die een dienst van hem had bezocht in Kralingse Veer. Het had geijzeld; de weg was spiegelglad. Men zei na de dienst: „Dominee, zult u wel naar Leersum rijden met zo’n wegdek?” Hij antwoordde: „Het begint nu pas aardig te worden.”