Politiek

De Bruyne: gentleman met flair

Ieder die wat langer meeloopt aan het Binnenhof kent hem. De amicale, immer goedgemutste, druk gesticulerende en rap pratende SGP-fractievoorlichter. Journalisten, van christelijke of seculiere media, strijken graag even bij hem neer. Om samen met hem de landspolitiek door te nemen. Of hun kennis van het staatsrecht of vorstenhuis op te vijzelen. Maar wie is eigenlijk drs. M. de Bruyne, de man die al 25 jaar met verve het imago van de staatkundig gereformeerde broeders bewaakt?

29 May 2009 08:33Gewijzigd op 14 November 2020 08:01
Drs. M. de Bruyne: „Het gedoe over ons vrouwenstandpunt was voor mij als voorlichter een mooie tijd. Juist als de SGP in de kreukels lag, vond ik het prachtig te proberen de zaak toch tot een goed einde te brengen.” Foto Sjaak Verboom
Drs. M. de Bruyne: „Het gedoe over ons vrouwenstandpunt was voor mij als voorlichter een mooie tijd. Juist als de SGP in de kreukels lag, vond ik het prachtig te proberen de zaak toch tot een goed einde te brengen.” Foto Sjaak Verboom

Het potje is inmiddels verdwenen. Maar wie een aantal jaar geleden de werkkamer van Menno de Bruyne binnenstapte, kon onverhoeds getrakteerd worden op een ingestudeerde act. Uit zijn bureaula haalde de SGP-fractievoorlichter met een grijns een klein kokertje te voorschijn, schroefde zorgvuldig het deksel eraf, rook aan de inhoud en slaakte vervolgens een zucht van welbehagen. „Heerlijk, heerlijk!”Het potje bevatte geen verfijnde, exotische parfum, maar originele Hollandse mestkorrels. Door het agrarische bedrijfsleven uitgevonden om het fosfaat­overschot op te lossen, door De Bruyne benut om in een stadse werksfeer zijn band met het platteland vast te houden.

De mestkorrelact toont De Bruyne als een rasechte romanticus. En als een vat vol tegenstrijdigheden. Binnen de reformatorische wereld breed en oecumenisch denkend, maar geen voorstander van nauwere samenwerking met de ChristenUnie. Luidruchtig en niet verstoken van flair, maar benauwd om voor een zaal mensen een voordracht te houden. Niet minder dan Louis Couperus een echte Hagenaar, maar met wortels diep in de Zeeuwse klei.

De link met de politiek kwam tot stand op de middelbare school, een protestants-christelijk gymnasium in Goes. „Ik herinner me nog goed dat Harry van Doorn, PPR, toen minister van CRM, een partij­genoot van hem, Erik Jurgens, benoemde tot directeur van de NOS. Dat vond ik zo schandalig, dat ik in één klap klaarwakker werd. Toen was mijn belangstelling voor de politiek voorgoed gewekt.”

Met een groepje vrienden liep de gymnasiast, woonachtig in Colijnsplaat, alle politieke bijeenkomsten op Noord- en Zuid-Beveland af. „Of Wiegel kwam spreken, of Marcus Bakker, of boer Koekoek, wij gingen erheen. Politiek leefde in die tijd enorm, niet alleen bij ons. Uit die tijd stamt ook mijn afkeer van links. Op een van die avondjes deed de professionele politicus Ed van Thijn zó minachtend en denigrerend over iemand die ter plaatse zijn best deed voor DS70. Dat was verschrikkelijk. En typerend voor de arrogantie van links.”

Toch dacht De Bruyne er op dat moment nog niet aan zijn broodwinning in de politiek te zoeken. „Ik wilde archeoloog worden. Graven in de woestijn rond een piramide; dat zag ik helemaal voor me. Omdat ik voor die studie uitgeloot werd, koos ik voor politicologie, in Leiden.”

In zijn familie was hij de eerste die een academische studie ging doen. „Ik hoor het mijn opa, tijdens een treinreis, nog met enige trots een medepassagier toevoegen: „Hij is studént!””

Dat de student volledig uit zijn studie peurde wat erin zat, kan de Zeeuwse boerenzoon niet zeggen. „Ik was, achteraf bezien, te jong. Als ik de studie nu zou doen, zou ik een betere student zijn geweest.”

Wel verdiepte zich in deze tijd zijn belangstelling voor de politieke praktijk. „Met grote regelmaat fietste ik van Rijnsburg naar Den Haag. Ik had dan steevast twee doelen: boekhandel De Slegte en de publieke tribune van de Tweede Kamer. Daar volgde ik talloze debatten, kon me niet schelen waarover.”

Nog kwam het niet in zijn hoofd op om voorlichter te worden. „Journalist, dat leek me prachtig. Op school was ik goed in opstellen schrijven. Ik liep stage bij het RD.”

Maar het liep anders. De SGP-fractie in de Tweede Kamer –toen nog bestaande uit ir. Van Rossum, Van Dis jr. en ir. Van der Vlies– zocht een pr-medewerker. De boodschap moest beter verkocht worden aan de buitenwereld. De luiken moesten verder open. De Bruyne, die tijdens zijn studie meerdere scripties schreef over kleine partijen, leek hen de aangewezen man om die klus te klaren.

Omgekeerd was de keuze van De Bruyne voor de SGP niet meteen een volstrekt logische. „In mijn familie zitten veel CDA- en VVD-stemmers. Maar de SGP-lijn was ook wel degelijk vertegenwoordigd. Eigenlijk zijn het vooral vrouwen geweest, mijn beide oma’s, m’n moeder, die mij tot SGP’er hebben gemaakt. Zij waren merkbaar met het geloof bezig, bij hen vond ik het onversneden christendom. Dat maakte indruk op mij.

Mijn oma van moeders kant, uit een hervormd geslacht in Vriezenveen, zag ik ooit haar stemkaart verscheuren, omdat ze vond dat een vrouw niet naar de stembus behoorde te gaan.”

Inmiddels zit De Bruyne alweer een kwarteeuw op de SGP-burelen. Het Kamerlid J. T. van den Berg zag hij komen… en gaan. De fractie zag hij, in 1994, terugvallen van drie naar twee zetels. Hij maakte ook het herstel in 1998 mee. En de tweede terugval in 2002. Al die 25 jaar schreef hij persberichten, fluisterde hij journalisten nieuwtjes in, leidde hij groepen belangstellenden rond in het Kamergebouw.

Zijn rondleidingen zijn in het hele land vermaard. Strooiend met anekdotes, met een kwinkslag hier, een bon mot daar, leidt hij met zwier de kiesvereniging van Elspeet, een schoolklas van de Driestar of de vrouwenkrans van Drachten door de heggen en steggen van het parlement. Alsof het hem geen enkele moeite kost.

„Rondleiden gaat me goed af, omdat ik me dan tijdens het spreken kan bewegen en mijn handen laten wapperen. Maar tegen het houden van een toespraak of lezing zie ik huizenhoog op. De afgelopen 25 jaar heb ik hoogstens tweemaal ergens in het land een politieke voordracht gehouden.”

Reeds op de middelbare school had hij slapeloze nachten als hij een spreekbeurt moest houden. „Ik begon er wéken van tevoren aan en stampte dan alles in mijn hoofd. Op het moment suprême ratelde ik het hele verhaal af. Ook de ingestudeerde grapjes kwamen er in een monotone cadans uit. Dat laatste gaf blijkbaar een extra komisch effect, want mijn docent Nederlands, meneer Kwekkeboom –hij leeft nog en hij leest het RD–, waarschuwde achteraf: Pas op dat het geen cabaret wordt, Menno!”

Zijn spreekangst voor groepen heeft de joviale voorlichter pas recent overwonnen. „Sinds een paar jaar geef ik in mijn vrije tijd rondleidingen door de Ridderzaal. Op een of andere manier durf ik sindsdien beter voor een groep een voordracht te houden.”

Wie De Bruyne eenmaal ontmoette, zal hem niet licht vergeten. Gentlemanlike, steevast gekleed in Engels tweed, op straat zelden zonder zijn geruite pet. Het was een „naamtante” die het voor het eerst tegen hem zei: „Menno, jij hebt iets Engels.”

Het duurde lang voor hij het zelf ook doorhad. Gaandeweg ontdekte de Haagse Zeeuw bij zichzelf een groeiende belangstelling voor Groot-Brittannië: de taal, de politiek, de cultuur, de muziek. Al jaren gaat hij nu in de zomer een dag of tien wandelen in de Yorkshire Dales. In zijn eentje. De buschauffeurs daar beginnen hem al te herkennen. „Ah, our Dutchman!”

„Toen ik daar voor het eerst met de trein aankwam, stonden de tranen in m’n ogen. Het gevoel dat ik thuiskwam. Dat landschap, dat door de wisselende lichtval telkens anders lijkt, die fantastische mengeling van cultuur en natuur. Ik geloof niet in re-incarnatie. Maar als ik erin zou geloven, was ik in een vorig leven een koe die liep te grazen in de weiden van de Yorkshire Dales.”

Zijn anglofiele neiging heeft allicht iets te maken met zijn conservatieve inslag. De Bruyne hecht aan het bestaande. Aan zijn collega’s, het Kamerpersoneel, zijn bureau en aan zijn antieke kast, die hij bij al zijn rondzwervingen door het Kamergebouw –fracties moeten na verkiezingen nogal eens verhuizen– meenam.

Bent u niet meer een conservatief dan een SGP’er?

„Volgens mij sluiten die zaken elkaar meer in dan uit. Groen van Prinsterer zegt het in zijn ”Handboek der geschiedenis van het vaderland” heel mooi. De eerste zin ervan heb ik ooit uit mijn hoofd geleerd: „De geschiedenis is nuttig omdat zij in de ervaring der voorgeslachten treffend onderricht geeft en vooral omdat ze, bij het licht van het Evangelie, Gods almacht, wijsheid, rechtvaardigheid en genade in de lotgevallen van een zondig mensdom openbaart.”

Zo kijk ook ik er tegen aan. Je kunt wel een heleboel willen veranderen, maar kijk nu eens hoe goed het bestaande is en sluit daarbij aan. Koester geen al te hoge verwachtingen van de politiek. We hoeven het wiel niet opnieuw uit te vinden. Dat hebben we al, inclusief reservewiel.”

Maar de SGP wil toch ook veel veranderen?

„Ja, maar het is een misvatting dat wij allerlei veranderingen zomaar van bovenaf willen opleggen. Een volk kan alleen veranderen als het hart verandert. In de fractie zeggen we het vaak tegen elkaar: ons werk begint op zondag, in de kerk.”

De bekendheid die De Bruyne in staatkundig gereformeerde kring geniet, dankt hij, behalve aan zijn rondleidingen, aan zijn roemruchte Propjes in partijblad De Banier. Sommige partijgangers lezen het blad uitsluitend vanwege deze rubriek.

In Propjes neemt proppenschieter De Bruyne de landelijke politiek op lichtvoetige wijze op de korrel, dan eens uithalend naar die partij, dan weer de draak stekend met die politicus. Dit alles op het randje van wat een SGP’er past, soms net erover. SGP-leider Van der Vlies heeft zich tegenover de RPF- en ChristenUnieleiders Van Dijke en Rouvoet meer dan eens moeten verantwoorden over een uithaal van zijn voorlichter. Een verantwoording die meestal eindigde in de verzuchting: „Ik heb Menno nu eenmaal niet aan een touwtje.”

„Heel sympathiek van hem”, vindt De Bruyne. „Van der Vlies heeft me nooit laten vallen, terwijl hij toch wel wat met me te stellen heeft. Dat de partij het al die jaren met mij heeft volgehouden, mag een wonder heten.”

U lijkt er een speciaal genoegen in te scheppen om in uw schrijfsels juist een verwante partij als de CU op de hak te nemen.

„Ho! Dat is een misverstand. Ik zie het eerder zo: Was sich liebt dass neckt sich. Over de ontwikkelingen in de ChristenUnie heb ik grote zorgen. Die doen mij pijn, vooral omdat er altijd zo’n goede verstand­houding is geweest met GPV en RPF. Van die zorg geef ik soms publiekelijk blijk. Neem de verlinksing van die partij. Ook heb ik moeite met de wat gearriveerde houding van: wij gaan het maken, de vordering van Gods Koninkrijk is van ons afhankelijk.

Op termijn wordt de CU, denk ik, een soort Evangelische Volkspartij (EVP), een toevluchtsoord voor met name ontevreden, linkse CDA’ers. Daar is niets mis mee. In de geschiedenis heb je vaak van dit soort partijen gehad. Op een gegeven moment verdwenen ze dan weer.”

Nooit het verlangen gehad dat de christelijke politiek één zou zijn?

„Jawel, maar zoiets wordt bij mij meteen overschaduwd door het besef dat dit niet realistisch is. Het CDA staat veel te ver van ons af. En ook ChristenUnie en SGP groeien uit elkaar. Klein voorbeeldje: in de campagnecommissie voor de Europese verkiezingen werd vanuit de CU-jongeren ingebracht om op een campagneavond EO-presentator Arie Boomsma iets te laten zeggen. Leek ze wel leuk. Blijkbaar voelt men niet aan dat dit in onze achterban helemaal verkeerd zou vallen.

De verdeeldheid onder christenen is dé schande van het christendom. Dat is echter niet pas van de laatste tijd. Het lezen van het boek van dr. H. A. Bakker over het vroege christendom was voor mij bijna een des­illusie. Ook toen was men al zo verdeeld dat christenen die elkaar in de arena, vlak voor hun marteldood, tegenkwamen, elkaar niet wilden groeten. Vreselijk.”

Gevraagd naar de mooiste periode uit zijn voorlichtersleven hoeft De Bruyne niet lang na te denken. „Dat zijn er twee: mei 2003 toen we met CDA, VVD en ChristenUnie gesprekken voerden over regeringsdeelname én de tijd dat we in de schijnwerpers stonden vanwege ons vrouwenstandpunt.

Dat laatste klinkt misschien vreemd, maar het was nu eenmaal een periode waarin ik me als voorlichter volop kon uitleven. Juist als we in de kreukels lagen, vond ik het prachtig om te proberen de zaak toch nog tot een goed einde te brengen.

En in mei 2003 waren we enkele weken lang keihard bezig om te bezien hoe ver we zouden kunnen komen. In zo’n periode moet alles tegelijk gebeuren: praten met mogelijke kandidaten voor een eventueel ministerschap of staatssecretariaat, gesprekken met de informateurs voorbereiden, de pers te woord staan, draagvlak creëren in de eigen achterban. Enorm hectisch, maar ook vreselijk leuk.”

Presenteert de SGP zich zo dat haar boodschap echt overkomt?

„Zeker, maar het kan nog beter. In mijn kerkelijke gemeente, PKN Den Haag, geniet ik er altijd van hoe dr. P. J. Visser de aloude boodschap zo weet te brengen dat niemand eromheen kan. Dat moet de SGP ook doen: hetzelfde verhaal vertellen, maar dan anders.

Daarbij kunnen we om de moderne media niet heen, ook niet om de televisie. Natuurlijk, we moeten selectief zijn in de programma’s waaraan we meewerken. We moeten ons verhaal fatsoenlijk kwijt kunnen. Maar we mogen de moderne media niet mijden. Die hebben we nodig om, zoals het beginselprogramma zegt, ons beginsel tot meerdere erkenning te brengen. Het is nodig om verkeerde beeldvorming, bijvoorbeeld over onze meisjes en vrouwen, te bestrijden. Wij zijn de politieke spreekbuis van de gereformeerde gezindte. Dat legt een verantwoordelijkheid op ons.

Verder mogen we onze boodschap best eens wat feller, wat ongenuanceerder brengen. We mogen gerust stevig van ons afbijten. We zijn toch geen zeehondjes die zo nodig geaaid moeten worden? In het debat over religie en maatschappij moeten we ronduit poneren dat godsdiensten níét gelijk zijn en dat er een hemelsbreed verschil is tussen de levende God en Allah en alle andere afgoden. Dat wekt aan alle kanten weerstand op, maar dat zij dan maar zo. We moeten ons niet laten terugdringen op het speelveld dat onze tegenstanders ons aanwijzen.

En echt, we kunnen het. Kees van der Staaij ging pas in een radio- en tv-programma in debat met de initiatiefnemer van de atheïsmecampagne. Hij liet hem alle hoeken van de studio zien. Zo moet het – af en toe.”


Levensloop

Toen drs. M. de Bruyne (Goes, 1957) 25 jaar geleden benoemd werd tot fractievoorlichter van de SGP-Tweede-Kamerfractie, was hij aan het Binnenhof een van de eersten in zijn soort. Inmiddels wemelt het er van de voorlichters, communicatiemedewerkers en spindoctors.

Maar De Bruyne blijft een bijzondere voorlichter. Hij geniet tevens bekendheid als kenner van het Nederlandse staatsrecht, als deskundige op het terrein van de parlementaire geschiedenis en als royalty watcher. Zijn huis –in een als monument geregistreerde appartementencomplex, op fietsafstand van het Binnenhof– staat vol boeken over deze thema’s. Over het Nederlandse staatsrecht heeft hij „bijna alles” in huis.

Zijn huwelijk, met een Duitse, werd ruim twintig jaar geleden kerkelijk bevestigd door ds. H. G. Abma, in die tijd lid van de Eerste Kamer voor de SGP.

Zijn twee tienerzoons volgden in Den Haag vanaf hun jonge jaren internationaal onderwijs, de een aan een Franse, de ander aan een Duitse school. Met de partij waarvoor hun vader werkt, hebben zij tot nu toe weinig.

De Bruyne schreef in het verleden voor diverse kranten en bladen en is redactielid van partijblad De Banier. Zijn pennenvruchten kenmerken zich door een losse, humoristische stijl. Een psychologisch rapport, gemaakt bij het verlaten van de basisschool wist het al te melden: „Menno is een opgewekte jongen.”

Klik hier om De Bruyne te feliciteren met zijn jubileum: www.feliciteermenno.sgp.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer