„Opwekking is geen mensenwerk”
Zal er een opwekking komen? Is er uitzicht op een grote bloeitijd voor de kerk? In zijn lezing voor studenten van de Gereformeerde Gemeenten liet ds. W. Visscher deze vragen onbeslist. „Laat dat maar open blijven. Laten we er echter persoonlijk van doordrongen zijn dat God Zijn gemeente verzamelt.”
Ds. Visscher nam vrijdag een middenpositie in tussen degenen die ervan overtuigd zijn dat er een bloeiperiode voor de kerk op aarde aanbreekt en hen die beweren dat er geen mensen meer bekeerd worden. De Amersfoortse predikant was gastspreker op een bijeenkomst voor studerenden, georganiseerd door het deputaatschap voor studenten van de gereformeerde gemeenten. Zo’n 160 studenten waren in het gebouw van Hogeschool De Driestar aanwezig.
Opwekking staat tegenover ingezonkenheid, begon ds. Visscher zijn lezing, tegenover geestelijke traagheid en futloosheid. Hij definieerde de term opwekking als een „krachtige geesteswerking in kerk en samenleving waardoor dorre doodsbeenderen gaan herleven en ontwaken uit de roes van zonde, uit geestelijke luiheid en lauwheid. Een soort hernieuwde Pinksterdag.”
Vervolgens sprak hij over de noodzaak van een opwekking, de middelen tot en het perspectief ervan. De predikant schetste de noodzaak van een opwekking te gen de achtergrond van de geestelijke crisis van de huidige samenleving. Een samenleving waarin God niet meer relevant wordt gevonden en waar zelfbeschikking en consumentisme de boventoon voeren.
Maar de tijdgeest houdt niet halt voor de kerkdeuren, waarschuwde hij. „De werfkracht van de kerken is vrijwel verdwenen. Er is een geest van droevige verdeeldheid. Zaken van middelmatig belang worden opgeblazen en uitgebouwd. Er is een toenemende aanscherping en een eenzijdig accentueren van bepaalde onderdelen van de geloofsleer. Er ligt weinig glans op de gemeente. De wereldgelijkvormigheid neemt toe. Er is weinig te bespeuren van verootmoediging.”
Niet geschikt als middelen voor een opwekking vond ds. Visscher „het organiseren van een brede maatschappelijke en kerkelijk actie”, zoals dr. Abraham Kuyper dat deed. Ook het aanpassen van het Evangelie noemde hij een doodlopende weg. „Ook voor vandaag de dag blijft de prediking het eerste en voornaamste middel dat de Heilige Geest wil en kan gebruiken om een verlevendiging te geven. Het is het eerste en het voornaamste instrument waardoor de Heere werkt. Overigens wordt daarbij wel eens gedacht dat vooral een sterk appellerende prediking dienstbaar is. Maar die suggestie moet bestreden worden. Elke bijbelse prediking is appellerend. Elke bijbelse prediking is echter tevens bediening van de volle raad van God.”
Ds. Visscher werkte enkele kenmerken uit die in de prediking van de opwekkingspredikanten Edwards, Whitefield en Tennent een grote rol speelden: hel en hemel, Gods soevereiniteit, de eigen verantwoordelijkheid, zonde en genade, rechtvaardiging en heiliging, schijn en zijn. Behalve de prediking noemde hij als middelen voor een opwekking het gebed, de verootmoediging en de huisgodsdienst. Hij benadrukte dat een opwekking geen mensenwerk, is maar Godswerk. „Het is de Heere die het kan geven. Laten we er wel naar staan”, zei hij, onder verwijzing naar Ezechiël 37:9b.
Tijdens de plenaire discussie maakte ds. Visscher gewag van Gods werk dat hij in de gemeente bespeurt. „In alle tijden wil de Heere Zijn gemeente vergaderen, en dat gaat ook vandaag nog door.” Die discussie werd in kringen van rond de tien studenten voorbereid. Ds. Visscher had zeven stellingen ter prikkeling gemaakt. Een ervan luidde: „Dat elke opwekking in de binnenkamer begint met vasten en bidden.” In een van de kringen werd opgemerkt dat „we ons een opwekking moeilijk kunnen voorstellen. Als je in de krant zou zien staan dat er in één keer 3000 mensen bekeerd zijn, zou je je ogen niet geloven.” Een ander: „Geloven we nog dat een opwekking werkelijk kan gebeuren?” Weer een ander: „We zijn zo gewend in ’eentjes’ te denken.” Nog weer een ander: „Als er één mens bekeerd wordt, is dat in feite al een opwekking. Namelijk een opwekking uit de doden, een levendmaking. Alleen dat is een opwekking in het klein, van een persoon. We denken snel aan iets heel massaals. Bijvoorbeeld de hele gereformeerde gemeente van Rijssen of zoiets.”
„Hoe kunnen we weten of de Heilige Geest werkt? Er staat toch in Johannes 3: De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij heengaat?” „De Heere Jezus benadrukt daar dat het werk van de Geest een groot wonder is”, antwoordde ds. Visscher op de vraag uit de zaal. „Aan de ene kant zeg ik: Het werk van de Heilige Geest is geen systeem, dat wordt ons wel eens in de schoenen geschoven. Die gedachte moeten we verwerpen.
Aan de andere kant, en dat mogen we ook voluit zeggen: Onze belijdenis, en ook onze oudvaders hebben geleerd dat in het werk van de Heilige Geest wel een orde zit. Zal een zondaar genade krijgen, dan zal hij eerst overtuigd worden van zonde, gerechtigheid en oordeel. De overtuiging van de verlorenheid gaat aan de genade vooraf. Je hoort wel eens zeggen dat die orde in de Heidelberger alleen maar een rangorde is. Dat is niet juist. Wie het ”Schatboek” leest -de toelichting van Ursinus op de Heidelberger- ziet dat het niet alleen een rangorde, maar ook een volgorde is. Hetzelfde zie je bij dr. Owen en dr. Edwards en naar mijn bescheiden mening ook in de Schrift. Eerst ellende, en pas dan komt er plaats voor persoonlijke verlossing.”
Ds. Visscher benadrukte dat in de gereformeerde theologie, in onderscheid van de evangelischen, de soevereiniteit van God een centrale notie is.