Apologetiek: een heilige kunst
Apologetiek is hot. Het agressieve atheïsme dwingt christenen zich te verantwoorden voor het geloof in God. Maar hoe moet dat? Met neutrale standpunten bewijzen dat God er is? Of vanuit het geloof laten zien dat geloof alleszins redelijk is? De discussie over de juiste benadering is niet nieuw.

Herman Bavinck schreef in zijn boekje ”De zekerheid des geloofs” (1901) dat het geloof zekerder is dan de wetenschap. Wetenschappelijke zekerheid is immers niet tegen schavot en brandstapel bestand. De wetenschap werkt met bewijzen en daardoor lijkt zij sterker, maar dat is gezichtsbedrog. Het geloof zit veel dieper in de menselijke ziel. Daarom moet de apologetiek, de verantwoording van het geloof, in het geloof zelf haar uitgangspunt nemen. Wel boven de rede, maar niet tegen de rede.Benjamin B. Warfield, hoogleraar in Princeton (VS), schreef een recensie over het boekje van Bavinck. De benadering van Bavinck verbaast hem. Echte zekerheid over de waarheid van het christelijk geloof vloeit volgens Bavinck altijd voort uit de persoonlijke geloofszekerheid. Dat vindt Warfield te subjectief.
Volgens Warfield berust het geloof op bewijzen, het geloof is geen blind vertrouwen. De bewijzen kunnen het geloof nooit bewerken, toch is het geloof een overtuiging die uiteindelijk berust op bewijs. Bavinck ziet het zaligmakende geloof als een voorwaarde om tot zekerheid van de waarheid te komen. Daardoor keert hij de volgorde om. De overtuiging van de waarheid gaat logisch vooraf aan de overgave aan Christus, aldus Warfield.
Geen neutraal terrein
Bavinck heeft zich door de kritiek laten gezeggen. In de tweede druk van ”De zekerheid des geloofs” komt hij eraan tegemoet. In het voorbericht staat dat hij belangstellend kennis heeft genomen van „de vriendelijke en leerrijke beoordeling” van prof. Warfield. Hij stemt toe dat er een onderscheid is tussen de zekerheid over „de waarheid der religie” en die over „het aandeel, dat wij persoonlijk bezitten aan het heil, in die religie beloofd.” In de eerste druk schreef hij dat een wetenschappelijke bewijsvoering niet aan het christelijk geloof mag voorafgaan; nu laat hij dat weg. Toch blijft Bavinck bij zijn standpunt dat apologetiek alleen mogelijk is vanuit het christelijk geloof. Er is geen neutraal terrein. Hij schrijft zelfs, in tegenstelling tot in de eerste druk, dat de waarheid van de openbaring niet afhankelijk kan zijn van wetenschappelijk onderzoeking, waar alleen wijzen en verstandigen toegang toe hebben. Bewijzen kunnen in de wetenschappelijke strijd waarde hebben, maar het geloof is er niet op gegrond en er wordt ook niemand door gevoed. Dat is maar goed ook, „want de openbaring, welke God ons in zijn Woord heeft geschonken, is voor alle mensen, dus ook voor de eenvoudigen en nederigen bestemd.”
Cultuurverschil
Achter het verschil in opvatting over de apologetiek schuilt een cultuurverschil. De Amerikaanse benadering leunt sterk op de filosofie van het ”gezonde verstand” (”common sense”). Die benadering laat ruimte voor rationele godsbewijzen. Met je verstand kun je bewijzen dat er een God is, en door de openbaring kun je weten wie God is, zo was de gedachte.
Bavinck is in de Europese cultuur veel dieper door de verlichting heen gegaan. De filosoof Immanuël Kant rekende in de achttiende eeuw af met de rationele godsbewijzen. Bavinck wil de kritiek van de verlichting serieus nemen. Dat betekent dat de verdediging van het geloof alleen mogelijk is als een soort verantwoording achteraf, vanuit het standpunt van het geloof.
Die cultuurverschillen spelen nog steeds een rol. De Amerikaanse christelijke apologetiek of de verdediging van de schepping is vaak veel rationeler dan de Europese. Alles lijkt te kloppen, maar toch bekruipt Europeanen het gevoel dat er iets niet helemaal in de haak is met de verstandelijke bewijzen voor Gods Woord.
De verschillen tussen Princeton en Amsterdam zijn niet zo principieel dat Kuyper en Bavinck daar geweerd worden. Integendeel, beiden worden uitgenodigd om de Stonelezingen te verzorgen. Kuyper doet dat in 1898 over het calvinisme. Bavinck is in 1909 aan de beurt en kiest het onderwerp ”Wijsbegeerte der Openbaring”. Daarin werkt hij zijn visie op de apologetiek uit.
De theologie moet haar uitgangspunt nemen in het geloof. Omdat het christendom op openbaring berust, is het niet met het verstand in strijd, maar gaat het er wel hoog boven uit. De filosofie van de openbaring brengt de inhoud van de openbaring in verband met alle andere menselijke kennis. Dat leggen van de juiste verbanden is ook een vorm van apologetiek.
De vraag is daarbij niet hoe vanuit een neutraal standpunt aan te tonen dat het christelijk geloof het ware is. Het gaat erom uit te leggen welke gronden christenen kunnen aanvoeren voor de overtuiging dat het geloof op de openbaring van God berust. „Die gronden aan te voeren is de taak der apologetiek. Zij gaat niet van de twijfel, maar van het geloof uit”, schrijft Bavinck in het manuscript van zijn lezingen.
Atheïsme
Bavinck ontmaskert het atheïsme. „Atheïsme is de mens niet van nature eigen, maar komt eerst op latere leeftijd uit filosofische redeneringen voort.” Het is volgens Bavinck abnormaal als mensen niet in het bestaan van God geloven, omdat God Zich aan niemand onbetuigd laat. Hij benadert het atheïsme echter niet met allerlei verstandelijke redeneringen, maar vanuit het hart. Ieder mens heeft een zelfbewustzijn. Dat bewustzijn leert hem dat hij afhankelijk is, en ten diepste afhankelijk van God. Dat bewustzijn leert hem ook dat hij keuzevrijheid heeft en dus ten diepste verantwoordelijk is voor God.
Bavinck legt ook uit dat de openbaring van groot belang is voor onze algemene kennis. Alle kennis berust op een verhouding tussen subject en object. Denken en zijn moeten overeenstemmen, anders is de waarneming onbetrouwbaar.
Om met een voorbeeld te illustreren wat Bavinck bedoelt; als iemand een boom ziet, dan is het nog maar de vraag of er ook een boom is. Het kan ook een luchtspiegeling zijn, zoals bij een fata morgana van een oase in de woestijn. Wie garandeert dat onze waarneming betrouwbaar is?
Volgens Bavinck is al onze kennis uiteindelijk een kwestie van openbaring. God, Die de wereld schiep, schiep ook het oog om de wereld te zien en de geest van de mens om de wereld te begrijpen. „De ganse wereld rust zelf in openbaring; openbaring is de onderstelling, de grondslag, het geheim van heel de schepping [...] In elk moment van de tijd klopt de polsslag van de eeuwigheid; elk punt van de ruimte is van Gods alomtegenwoordigheid vervuld.”
Actuele waarde
De lezingen van Bavinck zijn vorige week in Princeton uitgebreid herdacht. In de Engelstalige wereld staat de theologie van Kuyper en Bavinck momenteel in het centrum van de belangstelling. Wat is de actuele waarde van Bavincks uitgangspunt voor de apologetiek?
Het gesprek met ongelovigen verzandt vaak in een welles-nietesspel. Dat komt omdat de insteek genomen wordt bij de verstandelijke bewijzen voor het christelijk geloof of voor de waarheid van de Bijbel. Denk aan de debatten rond schepping en evolutie. Het is niet verkeerd om ongerijmdheden in de evolutietheorie aan te wijzen, maar daarmee blijft de discussie wel aan de oppervlakte.
Bavinck steekt dieper af en zoekt naar achterliggende verbanden. Hij ontmaskert het evolutionisme als een pseudoreligie, een alternatieve godsdienst, een vorm van pantheïsme, waarbij de wereld vergoddelijkt wordt. Daarin is hij overigens kritischer dan Warfield, die stellig gelooft in een door God geleide evolutie.
Bavinck laat ook zien dat het christelijk geloof, zoals dat door God is geopenbaard, het antwoord geeft op de diepste vragen en verlangens van de mens. De apologetiek laat zich te gemakkelijk in de verdediging dringen. De aanval is de beste verdediging van het christelijk geloof. Een agressieve aanval maakt de ander monddood.
Het is een heilige kunst om de diepste nood van de moderne mens zo aan de orde te stellen dat hij ontdekt dat het Evangelie een blijde boodschap is. Het Evangelie is niet naar de mens, maar de boodschap van vrije genade beantwoordt wel aan de diepste nood van de mens.
Islam
Bavinck zoekt ook naar de bredere verbanden in het christelijk geloof, naar het verband tussen de algemene openbaring in de schepping en de bijzondere openbaring in de Schrift. Zelfs in de andere religies merkt hij een werking van Gods Geest op. De stichters van de grote wereldgodsdiensten, zoals Mohammed, waren „ernstige mensen, die gezocht hebben naar een beteren weg ter verkrijging van het waarachtige geluk.” Deze religies zijn ver verheven boven de volksgodsdiensten vol bijgeloof waar zij uit voortgekomen zijn.
Bavinck houdt nadrukkelijk vast aan de uniciteit van het christelijk geloof. Buiten het geloof in Christus is er geen zaligheid. Alle heidense godsdienst slaagt er tenslotte niet in het menselijk hart te bevredigen. De godsdienststichters hebben wel sommige wilde takken van de valse religie afgehakt, maar de wortel niet uitgeroeid.
Het is in het gesprek met de islam verleidelijk om alleen maar te denken in tegenstellingen van waarheid en leugen. Het is trouwens vooral een discussie over moslims in plaats van een gesprek met hen. Het is de heilige kunst van de apologetiek om de waarheid bij de ander te herkennen en te erkennen, zonder de Waarheid in Christus te verloochenen.
Bavinck legt ook een verband tussen de openbaring en de algemene kennis. De apologetiek mag het christelijk geloof niet verzelfstandigen en losmaken van het gewone leven. Uiteindelijk is alles openbaring. Zekerheid dat de boom op het netvlies ook echt een boom is, kan alleen God bieden. Hij is de Schepper van de boom en van het oog, van de wereld en van de ziel, van de macrokosmos en de microkosmos.
Ook scheikunde en biologie en zelfs wiskunde en informatica behoren tot het terrein van de openbaring. De wetenschap ontdekt wat de Schepper in de schepping heeft gelegd. Onze kennis is uiteindelijk het na-denken van de gedachten van God. De uitkomst van de som 2 + 2 = 4 is op een openbare school niet anders dan op een christelijke. Maar de christen ziet dieper dan de som; hij ziet de harmonie die de Schepper in de schepping heeft gelegd en hij verwondert zich erover. Zo wordt de wetenschap een ontdekkingsreis in het land van de onontgonnen creatuur.
Wetenschappelijke zekerheid is niet tegen de brandstapel bestand. De geloofszekerheid is sterker, want die wortelt in het hart van de mens en hangt samen met alle vezels van zijn bestaan en rust uiteindelijk in God zelf.