Roder Jongenskoor
Drs. A. G. Blonk
Om maar direct met de deur in huis te vallen: liefhebbers van (Engelse) jongenskoren dan wel van Engelse sacrale koormuziek moeten deze cd werkelijk beluisteren. Het Roder Jongenskoor onder leiding van Rintje te Wies heeft met zijn twaalfde cd, ”I will lift up mine eyes”, opnieuw een prestatie neergezet die gehoord mag worden.Het is een verademing om naar dit jongenskoor te luisteren: geen bulderende mannenstemmen, zuiver, met een lichte jongensklank en heldere mannenklankkleur. Ze hebben een mooie toonvorming, ook in het hogere toonbereik, zijn expressief, met een goede ademsteun en zijn daardoor in staat om de muziek in mooie en lange spanningsbogen te zingen.
Naast veel 19e- en 20e-eeuwse Engelse koormuziek van onder anderen de componisten Sumsion, Walker, Stanford, Howells en Williams is er ook een drietal werken van Nederlandse componisten op deze cd opgenomen: van W. Andriessen, De Vries en De Klerk, op Latijnse en Engelse teksten. Sommige composities zijn bekend, maar er is ook veel nieuws te horen.
De organist Sietze de Vries bespeelt het orgel van de St. Gudula Kirche in Rhede (Duitsland) en zorgt voor een vakkundige en voorbeeldige begeleiding: hij overheerst het koor niet.
De opname van koor en orgel en van het orgel solistisch is mooi in balans.
Al blijven luisteraars hun muzikale voorkeuren houden, in veel gevallen hangt de waardering voor onbekende muziek af van het kennisnemen van de achtergronden en de inhoud van bepaalde composities. Daarom is het mooi dat er in het uitgebreide en lezenswaardige programmaboekje goede toelichtingen bij het programma zijn geschreven. Ook de teksten van de gezongen composities zijn erin opgenomen.
Kortom: van harte aanbevolen, deze cd.
N.a.v. ”I will lift up mine eyes – Roder Jongenskoor o.l.v. Rintje te Wies; Sietze de Vries, orgel”; € 18; bestellen: roderjongenskoor.nl.
Marcel Dupré
Dick Sanderman
Ben van Oosten is bezig het complete orgelwerk van Marcel Dupré (1886-1971) op te nemen. Deel 10 is opgenomen op het kolossale Hillorgel in de Townhall van Birmingham, een instrument waarop Dupré zelf ook concerteerde. Het orgel is recent gerestaureerd en biedt alle klankkleuren die Dupré voorschrijft, van fluwelen strijkers tot een donderend tutti.
Het programma opent met een van Duprés bekendste composities, ”Cortège et Litanie”. In Nederland blijf je met zo’n stuk worstelen, geen enkel orgel biedt én de vereiste klavieromvang én de orkestrale klanken én het klokkenspel dat Dupré in de laatste maten verlangt. Birmingham heeft ’t allemaal!
Voor zijn lespraktijk aan het conservatorium componeerde Dupré 79 eenvoudige koraalvoorspelen, bedoeld als voorbereiding op de koraalvoorspelen van Bach. Hij gebruikte geen Franse kerkliederen, maar koraalmelodieën die ook door Bach zijn bewerkt. Van Oosten selecteerde er veertien, miniatuurtjes van soms nog geen minuut, die hem in de gelegenheid stellen om allerlei solostemmen van het Hillorgel te laten horen.
”Miserere Mei” opus 46 is een weerbarstig stuk met wrange harmonieën, geschreven ter nagedachtenis aan een bevriende Canadese zakenman. Na de drie preludes en fuga’s opus 7 uit 1912 schreef Dupré in 1938 nog zo’n reeks van drie. Dat de componist in de tussenliggende 26 jaar een ontwikkeling heeft doorgemaakt, is onmiskenbaar. De late preludes zijn misschien wat minder spontaan van karakter, maar nog steeds expressief en kleurrijk. Meesterlijk gecomponeerd, een perfect samengaan van muzikantschap en ambachtelijk meesterschap.
Een grote plus van deze Dupréserie ten opzichte van bijvoorbeeld de reeks die bij Naxos verscheen, is de voortreffelijke toelichting, mét notenvoorbeelden. En niet in de laatste plaats: de uitvoeringen van Van Oosten getuigen van visie en virtuositeit. Klasse!
N.a.v. ”Marcel Dupré – Organ Works, volume 10 – Ben van Oosten, orgel Birmingham Town Hall”; MDG 316 1292 2; € 22,50; bestellen: mdg.de.
Van den Dool
Al 42 jaar bedient Jacques van den Dool het Bätzorgel in de Grote Kerk van de protestantse gemeente aan het Kerkplein in ’s-Hertogenbosch. Het gaat om een van de best bewaarde en gaafste exemplaren van de generatie orgelbouwers Bätz, schrijft hij in het booklet bij zijn cd. Den Dool opent met de Toccata Decima van Georg Muffat. Deze uit Schotland afkomstige organist was leerling van de Italiaanse meester Pasquini en van de Franse hoforganist Jean-Baptiste Lully. Muffat schreef veel kamermuziek en orgelwerken. Hij geeft precieze aanwijzingen voor versieringen. De Toccata Decima is een mooi voorbeeld van zijn stijl.
Verrassend helder klinkt het Bätzinstrument in de acht versetten over Psalm 119 van Anthoni van Noordt, diens grootste orgelwerk. Den Dool zet deze mooie variaties uiterst transparant neer. Als luisteraar ben je soms benieuwd welke registraties de speler gebruikt. Dat blijft bij deze cd gissen, want de combinaties zijn niet opgenomen.
De briljante en virtuoze variaties uit de driedelige Sonate g-Moll (Wq. 70 nr. 6 H. 87) van Carl Philipp Emanuel Bach (1714-1788) doen het goed op dit Bätzorgel. Het middendeel wordt gespeeld met de volgens Van den Dool „misschien wel mooiste Roerfluit van Bätz.” Ook hier levert hij trefzeker, subtiel en smaakvol spel. Van Bach horen we de Andante uit Sonate IV (BWV 528), een koraalvoorspel over ”Allein Gott in der Höh’ sei Ehr” (BWV 662), en de largo uit Sonate V (BWV 529). Vervolgens een wat zoetig koraalvoorspel van Gustav Merkel over ”Schmücke dich, o liebe Seele”.
Dat ook klassieke organisten aansluiting kunnen vinden bij de actualiteit, bewijst Van den Dool met zijn in modernere stijl gecomponeerde EG/EU-Rapsodie, „een muzikaal geintje, een grap in noten.” Vier Europese volksliedjes zijn erin verwerkt. Van den Dool deelt het plezier dat hij zelf in het stuk heeft graag met andere luisteraars, schrijft hij.
N.a.v. ”Jacques van den Dool – Bätz (1831) ’s Hertogenbosch”; DL 183182909; € 12, ; bestellen: jvddool@simpc.nl.