Binnenland

„Onderwijsvernieuwing vraagt om keuze”

De onderwijsvernieuwingen die inspelen op de veranderde behoeften van leerlingen zijn voor leraren een uitdaging; of een operatie die hun laatste restje energie verteert. Twee benaderingen, die vrijdag beide doorklonken in een debat over het nieuwe leren.

Onderwijsredactie
27 December 2002 19:31Gewijzigd op 14 November 2020 00:01

Lerarenvereniging GOLV bezon zich tijdens haar jaarvergadering op de veranderende inzichten rond de didactiek. Het debat vormde het startpunt voor een tweejarig project van de reformatorische onderwijsorganisaties om te komen tot een eigen visie op het nieuwe leren.

Die positiekeuze is noodzakelijk, maar ook heel moeilijk, omdat de reikwijdte van de huidige veranderingen nog niet te overzien is, hield directievoorzitter W. Büdgen van het Rotterdamse Wartburgcollege zijn collega’s voor. „We gaan van docent- naar leerlinggestuurd onderwijs, van leren op school naar leren overal, van een vaste kenniscanon naar levenslang leren, van competitiegericht naar samenwerkend leren, van het memoriseren van aangereikte kennis naar het construeren van een eigen kennisgebouw. Opmerkelijk is dat deze geweldige veranderingen in het onderwijs zich wereldwijd voltrekken.”

Tegen deze ontwikkelingen wordt ook binnen het reformatorisch onderwijs heel verschillend aangekeken, aldus Büdgen. Volgens de een gaat het echt fout -„We raken alles kwijt”-, de ander verzucht: „Hè, hè, eindelijk verandering.”

Dat het onderwijs verandert, is hard nodig, vond ict-consultant drs. L. Jansen, schoolbestuurslid in Kootwijkerbroek. „In het bedrijfsleven zie ik dagelijks een discrepantie tussen wat leerlingen hebben meegekregen en wat er van hen wordt verlangd. Je merkt nogal eens dat mensen cognitief (in het leren, red.) goed zijn, maar sociaal niet functioneren.”

Büdgen wees op het veranderende kind: beweeglijker, verbaler en met een kortere spanningsboog. „Als je dan als leraar je werk ongewijzigd voortzet, is dat wederzijds vermoeiend.” Binnen schoolteams is er volgens de Wartburg-directeur vaak een duidelijk verschil tussen „echte vernieuwers en meelopers. Voor die laatsten is het eigenlijk allemaal te veel. Als je dat als directie niet goed aanstuurt, ontstaan er veel demotiverende krachten binnen een school.”

De visie op het leren is tijdgebonden, luidde een stelling tijdens het debat dat zich onder leiding van directielid drs. G. Bergacker van het Hoornbeeckcollege ontspon. „We moeten maar eens stevig aan elkaars opvattingen schudden”, vond Büdgen. „Hebben we niet een aantal zaken „van alle tijden” verklaard die toch tijdgebonden blijken te zijn? Denk aan het leefstofjaarklassensysteem, denk aan het frontale lesgeven. Wat van alle tijden is, is de docent als identificatiefiguur, maar dat is wel eens te veel vereenzelvigd met het frontale lesgeven”, de docent voor de klas en de leerlingen luisterend tegenover hem of haar.

Pabo-student P. D. Blom wees de stelling af dat „al die mooie en vrije onderwijssituaties tot niets leiden.” „Als al het onderwijs onder druk en dwang totstandkomt, veronderstelt dat onwil bij de leerlingen en het maakt van kinderen robots, gericht op automatisch handelen. Vrije onderwijssituaties stimuleren de zelfstandigheid van leerlingen.”

„We moeten kennis zeker relevant maken, maar discipline en beheersing behoren ook tot de karaktervorming”, stelde Büdgen daartegenover. „In sommige experimenten in het studiehuis zat te weinig structuur.”

Een van de stellingen noemde de vele bevoegdheden die leerkrachten nodig hebben. „Goed lesgeven, dat is nog steeds waar het moet gebeuren”, vond een docent echter. „Al die andere taken, daar hebben we vaak de tijd en de energie niet voor”, zei een ander. Het leren communiceren in een team heeft in elk geval meer aandacht nodig, signaleerde een schooldirecteur.

Groepsleerkracht M. Stelwagen noemde het „erg arm” wanneer beelden in de lessen steeds meer de woorden gaan vervangen. „Beelden trekken naar een andere wereld. Woorden vallen juist binnen in de eigen leefwereld van de kinderen.”

GOLV-voorzitter A. Karens wees in zijn openingswoord op de bijbelse lessen over het leren, zoals in Deuteronomium 31:19. „Maak dat zij het wel verstaan, vanbuiten leren en zingen kunnen, en alzo dagelijks in de mond hebben”, aldus de kanttekeningen bij deze tekst. „Die les geldt ook in een tijd waarin gezegd wordt: Memoriseren kan en hoeft niet meer; onze leerling is veel te ongeconcentreerd en informatie zoek je gewoon op, die hoef je niet in het hoofd te stampen.”

Karens signaleerde dat de aanvallen op het reformatorisch onderwijs toenemen en steeds concreter worden. Hij verwees naar recente uitlatingen van VVD-leider Zalm en andere politici. „Men meent het dan achteraf wel niet zo, maar de antisfeer is toch geschapen.” De GOLV-voorzitter benadrukte het belang van heldere communicatie.

Het lerarentekort blijft een grote zorg. „Een toespraak van een CNV-voorzitter over het onderwijs als crisissector is dan niet verstandig. Laten we enthousiasme voor ons vak uitstralen. Gelukkig besluiten veel oude rotten in het vak om langer door te gaan.”

De GOLV nam afscheid van penningmeester A. Golverdingen, bestuursmedewerker G. D. Pas en juridisch adviseur mr. M. J. W. Hoek. H. van den Ende werd tot nieuw bestuurslid gekozen; mr. R. van Binsbergen is de nieuwe ’huisjurist’.

Ds. G. Clements, predikant van de gereformeerde gemeente in Gouda, wees in zijn slotwoord over de gelijkenis van de twee zonen in Matthéüs 21:28-32 op: degenen die nee zeggen en het toch doen, degenen die ja zeggen en het niet doen, en Hem Die ja zei en het ook heeft gedaan.

Ds. Clements wees erop hoe de opvoeding kan worden bedorven door „een sfeer van een snauw en een grom” en door -een citaat van Ursinus- het geven van een slecht voorbeeld, door kinderen niet te laten wennen aan zachtmoedigheid, maar hen op te voeden tot opvliegendheid, door kinderen niet te tuchtigen, of juist door hen te verbitteren door ongecontroleerde wreedheid.

Er kan een kille, afstandelijke verhouding tussen leerkracht en leerlingen ontstaan. „Dan zien ze u als een cursusleider, met wie ze niets hebben, en u waarschijnlijk ook niets met hen.” Afstandelijke kilte kan er ook zijn tot God, zei ds. Clements. „Is dat ook niet de nood van de reformatorische gezindte, dat er zo vaak alleen de uiterlijke vorm is, maar dat de liefde Gods wordt gemist? De neezegger in Matthéüs 21 kwam tot berouw. Dat hebben we ook in de opvoeding nodig.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer