Een grote dikke olifant in ’t speellokaal
De Prins Willem-Alexanderschool in Staphorst is nauw betrokken bij het ontwikkelen van een nieuwe muziekmethode voor de basisschool. Juf Jacolien Hooikammer kan wel uit de voeten met ”Meer met muziek!”. Verslag van een muziekles in groep 1.
Meestal gaat juf Jacolien van groep 1b direct naar het speellokaal. „Ze hebben daar toch net even wat meer ruimte om te bewegen.” Vanmiddag begint de muziekles in de klas; de kinderen hebben de gymschoenen echter al aan.„We gaan naar het bos”, zegt de juf. „Loop maar achter mij aan.” De twintig kinderen schuifelen in een kringetje achter elkaar aan. „Wat zien we allemaal in het bos?” „Grote bomen!” „Een panter!”
De juf heeft twee kleurige illustraties uit de methode opgehangen: een grote olifant en een kleine vogel. „Wat doet een olifant?” „Stampen!” „Precies. En wat doet een vogel?” „Die fladdert met z’n vleugels.” „Inderdaad. Doe maar mee: als ik naar de olifant wijs, gaan we allemaal stampen; en als ik naar de vogel kijk, fladderen we met onze handen.” Dat blijkt niet moeilijk.
Twee muziekinstrumenten liggen klaar: een trommel en een bellenkrans. „Welk instrument hoort bij de olifant?” „De trommel!” „Oké. Als ik op de trommel sla, doen we de olifant na. Als ik met de bellenkrans rinkel, fladderen we weer.” Daar gaan ze weer: stampend en fladderend in de rondte.
„Ga nu maar in een rij voor de deur staan, dan gaan we naar het speellokaal.” De juf trommelt en rinkelt, de kinderen stampen en fladderen naar het speellokaal, even verderop in de gang.
Muisstil
„We maken een kringetje…”, zingt de juf, en even later zitten alle kinderen in kleermakerszit op de groene cirkel.
„Welke twee dieren hadden we ook alweer gezien?” „Een vogel en een olifant!” „Goed. Ik heb daar een liedje over. Luister maar.” Ze pakt haar blokfluit en fluit het liedje voor. De kinderen luisteren muisstil.
„Ik zal het eens zingen.” Ze geeft de toon aan. „Een grote dikke olifant loopt door een donker bos./ Zijn slurf omhoog pakt hij een tak, eet blaadjes en wat mos./ Maar kijk eens uit wat doe je daar, zo vlak bij mijn nest?/ Ik schrik me naar, eet verder daar, een and’re boom mag best.”
„Waar ging het over?” „Over best!” „Over een nest!” „Ik zing het nog een keer.” Wat de olifant doet, horen de kinderen wel, wat er met het vogeltje aan de hand is, lijkt minder duidelijk.
„Ik zing eerst alleen, bij het vogeltje mogen jullie meedoen.” Aarzelend klinken een paar stemmetjes bij het tweede gedeelte. „Nu andersom.” Dat is moeilijk. „Nu zingen we in twee groepen.” Intussen klinkt het olifantliedje keer op keer.
Dan is het tijd voor een spelletje. De kinderen moeten achter de groene lijn, twee tikkers met bellenkrans zijn de vogeltjes. „Pak ze!” De kinderen rennen door elkaar.
Weer in de kring moeten ze allemaal hun ogen dichtdoen. Twee kinderen lopen achterlangs. De een heeft de trom, de ander de bellenkrans. „Wij zingen het liedje, en aan het eind moeten we raden waar de twee zijn.” De ogen de hele tijd dicht houden is niet eenvoudig. Maar het geluid volgen, dat lukt wel.
Dan is het tijd. „We gaan terug naar klas. Luister maar goed hoe je moet lopen.” De trom en de bellenkrans maken afwisselend duidelijk of ze moeten stampen of fladderen.
Contrasten
De lessen 25 tot 27 van ”Meer met muziek!” voor groep 1 gaan over contrasten. Doel is om kinderen de verschillen tussen groot-klein en hard-zacht te laten beleven. Vandaar de olifant en het vogeltje, de trom en de bellenkrans en de tweedeling in het liedje.
Juf Jacolien (25), voor het vierde jaar bij de kleuters, is blij met de methode. „Nu heb je tenminste een handleiding; eerder zat er niet echt lijn in de muzieklessen. Voordeel is ook dat het nu een methode is voor alle acht groepen. Je bouwt dus wat op.”
Zelf deed ze muziek als verdiepingsvak op de pabo. Ze vindt het dan ook een belangrijk onderdeel van het onderwijs. „Kinderen vinden muziek leuk. Eigenlijk is muziek voortdurend aanwezig. Met de kleuters zing je de hele dag door allerlei liedjes. En ze doen altijd enthousiast mee.”
Of er nog wat verbeterd kan worden aan ”Meer met muziek!”? „Weinig, niks. Het is praktisch materiaal met leuke variaties en mooie platen. Misschien dat je iets meer voorbereidingstijd heb dan eerder. Maar dan heb je ook een leuke les.”
Enthousiasme
Jan Kuijers (40) is directeur van de Prins Willem-Alexanderschool, een van de vijf christelijke scholen van Staphorst. Hij is een van de degenen die ervoor gezorgd hebben dat ”Meer met muziek!” van de grond kwam. „Bij Driestar educatief waren ze ooit begonnen, maar dat stagneerde. Toen hebben wij als scholengroep gezegd dat we zelf iets wilden ontwikkelen voor het muziekonderwijs. We vroegen oud-muziekdocent Sjaak Bezemer voor het project, waarna de Driestar besloot toch een doorstart te maken met de eerder begonnen methode.”
Al vier jaar zijn de Staphorster scholen, in nauwe samenwerking met Driestar educatief, bezig met het maken en uitproberen van de methode. Momenteel zijn de lessen voor groep 7 en 8 in ontwikkeling. „Hier en daar is het wel wat te hoog gegrepen”, zegt Johan van Arnhem, die groep 8 onder zijn hoede heeft.
Kuijers erkent dat het niveau van de methode hoog is. „Maar als je dit met enthousiasme oppakt, zal het zeker lukken.”
Hoewel hij van zichzelf zegt niet muzikaal te zijn, vindt Kuijers muziek prachtig. En als directeur vindt hij het noodzakelijk dat er kwalitatief goede lessen gegeven kunnen worden, ook al wordt muziek nooit getoetst.
Leerkrachten hebben volgens hem op de pabo voldoende muzikale bagage gekregen om de nieuwe muziekmethode te kunnen uitvoeren. „En verder is het zaak binnen het team vertrouwen in elkaar te hebben en goede afspraken te maken.”
Heel belangrijk is dat scholen enthousiast met deze methode beginnen. „Onderwijs staat of valt met het enthousiasme van de leerkrachten. Dat geldt ook voor de muziekles.”
„Aan de kinderen zal het niet liggen”
”Meer met muziek!” moest een muziekmethode worden die „zo basic is als het maar kan en tegelijk praktijkproof”, zeggen Bert Kalkman, Ton van Driel en Sjaak Bezemer van Driestar educatief. „Dichterbij dan zo kunnen we niet komen.”
Een echt bruikbare muziekmethode voor de basisschool is er niet. De module muziek van het lespakket ”Moet je doen” van ThiemeMeulenhoff komt het dichtst in de buurt. Maar in de praktijk blijken alleen heel gemotiveerde leerkrachten ermee uit de voeten te kunnen, zeggen Kalkman (directeur opleiding), Van Driel (muziekdocent) en Bezemer (oud muziekdocent) van Driestar educatief in Gouda.
„Daarom hebben we voor ”Meer met muziek!” de gemiddelde leerkracht die niet zo muzikaal is als uitgangspunt genomen. Zelf als leerkracht een muziekles opzetten, kost een avond werk. De praktijk leert dat het Bijbelverhaal dan altijd voorgaat. En terecht. We hebben de methode daarom zo basic mogelijk gehouden en heel praktisch vormgegeven. Dichterbij kunnen we niet komen.”
Daarbij ontstaat het materiaal vanuit de praktijk en wordt het in de praktijk getoetst. Zo zijn leerkrachten op scholen in onder andere Staphorst, Gouda, Berkenwoude en Benthuizen ingeschakeld om de muzieklessen te maken en uit te proberen.
Het resultaat is per leerjaar een dikke, kleurrijke map waarin al het materiaal zit dat een leerkracht nodig heeft: lesschema’s, illustraties, muziekvoorbeelden, achtergrondinformatie. Inmiddels zijn de mappen voor de groepen 1 tot en met 3 beschikbaar. De volgende drie moeten dit cursusjaar klaar zijn. De verwachting is dat vóór de kerstvakantie het materiaal voor groep 7 en 8 gereed is.
Elke leerjaar heeft eenzelfde opzet: steeds worden vijf muzikale onderwerpen in drie lessen uitgediept, en na een halfjaar komen die weer terug. Zo ontstaat een reeks van dertig lessen per jaar. De groepen 7 en 8 gaan meer projectmatig rond een aantal thema’s werken, wat weer enigszins aansluit bij de methode ”Daarom muziek!” in het voortgezet onderwijs.
Bedroevend slecht
Het muziekonderwijs op de basisschool is „bedroevend slecht”, zegt Van Driel. „Zó slecht, dat het Cito het niet eens meer wil meten. Ook de inspectie vraagt nooit naar muziek.”
Kalkman: „Veel aandacht gaat uit naar de instrumentele vakken, taal en rekenen, en de zaakvakken, zoals aardrijkskunde en geschiedenis. Daardoor zijn beeldende vorming en muziek niet echt in beeld. Voor deze vakken is ook geen vastgelegde norm. Het ligt dan voor de hand dat scholen focussen op dat wat gemeten wordt.”
Er blijft dan volgens het drietal alleen een morele prikkel over. En die is er. Bezemer: „Kinderen beleven plezier aan muziek. Ik heb veel lessen in de klas gegeven. Kinderen popelen om hindernissen te nemen. Aan hen zal het niet liggen.”
Van Driel: „We besteden in onze methode veel aandacht aan het zingen. Want dat raakt kinderen in hun ziel. Ze moeten ook de vaardigheden leren om God te loven: het beste wat een mens kan doen. Daarbij: het is een Bijbelse opdracht om je talenten te ontwikkelen.”
Kalkman: „Ook pedagogisch gezien is muziekonderwijs heel belangrijk. Kinderen zijn samen bezig, ze dóén iets. Je kunt ze als leerkracht iets heel moois meegeven. Wat zou de reden zijn om geen aandacht te geven aan muziek?”
Vakdocent
Ideaal is volgens het drietal dat in elke klas tenminste een halfuur muziekles per week gegeven wordt. En als de juf of meester het toch niet ziet zitten, is dan de vakdocent een oplossing?
Van Driel, stellig: „Nee. Als leerkracht moet je zelf met je klas beleven hoe mooi muziek is. Je zou het niet moeten willen dat een ander het doet, want je mist mooie momenten.”
Kalkman, nuancerend: „Soms is het wel praktisch als een ander van het team het doet; dat is ook een kwestie van talenten benutten. Maar dan moet het een coöperatie tussen vakdocent en leerkracht zijn.”
Intussen moet het muziekonderwijs op de pabo de basis leggen bij de aanstaande leerkrachten. Van Driel: „Op veel pabo’s is het muziekonderwijs lang veel te vrijblijvend geweest. Studenten hoefden geen liedjes te leren, hoefden geen instrument te bespelen. De Driestar vormde daarop een gunstige uitzondering.”
Bezemer: „Maar ook hier vroegen studenten nogal eens: „Wat heb je nu aan muziek.” Ik zei dan altijd: „Daar kom je nog wel achter.” Van Driel: „Een oud student vertelde dat hij blij was dat hij bij mij 200 liedjes uit z’n hoofd heeft moeten leren. Want dat zijn de versjes die hij nog steeds gebruikt.”
Frustrerend
Nu moet ”Meer met muziek!” zich een plek veroveren op de 145 reformatorische en 250 pc scholen. De voortekenen zijn goed. Kalkman: „We hebben aan 43 scholen al meer dan 100 exemplaren verkocht. En ook andere dan christelijke scholen tonen belangstelling.”
Als een school met de methode gaat werken, moet erop gelet worden dat de lessen ook daadwerkelijk gegeven worden. Bezemer: „Het ene leerjaar bouwt op het andere jaar voort. Als een enthousiaste leerkracht in groep 6 merkt dat er in voorgaande jaren weinig aandacht aan muziek is besteed, is dat heel frustrerend. Er moet op de scholen wel een stok achter de deur zijn.”
Driestar educatief, die ”Meer met muziek!” zelf uitgeeft, zal tijdens scholingsbijeenkomsten de methode presenteren en leerkrachten laten zien hoe ze ermee moeten werken. Bezemer: „Wij willen scholen enthousiasmeren om ook met deze methode aan de slag te gaan. Scholen zien echt iets in de aansprekende en praktische opzet. Er lijkt sprake te zijn van een goede ontwikkeling.”
Meer informatie: www.driestar-educatief.nl/meermetmuziek