Hommage aan voorbij verleden
Een oudtestamentische voorafbeelding van wat uiteindelijk in Christus zijn vervulling vond. Dát was voor ds. L. Schouten, grondlegger van het Bijbels Museum in Amsterdam, de Joodse tabernakel. Maar gelukkig weten de meeste hedendaagse geleerden beter, meent ds. Nico ter Linden.
Het is tijdens zijn studententijd in Utrecht dat rasverzamelaar Schouten (1828-1905) besluit een maquette van de tabernakel te laten maken. Schaal ”twee en een halve Rijnlandsche duim voor de el”; materiaalkeuze zo mogelijk overeenkomstig de voorschriften uit Exodus.
In 1851 is het model klaar, al wordt de voorhof pas elf jaar later toegevoegd. Schouten verhuist naar de Lijnmarkt, waar hij zijn tabernakel in een bovenkamer kan exposeren. De Utrechtse predikant Van Hoogstraten is de eerste bezoeker. Verwonderd roept die uit: „Schouten, nu zíé ik dat de tabernakel een Goddelijk gebouw was.”
Geïnteresseerden krijgen vanaf 1852 eens in de twee weken de kans de maquette te bezichtigen. Het wordt het begin van het Bijbels Museum, dat dinsdag zijn 150-jarig jubileum herdacht. Met onder meer een „hommage aan de oprichter.”
Nu ja, hommage tot op zekere hoogte. Schoutens schaalmodel, in een vernieuwde presentatie, stond dinsdag in het middelpunt van de -zelfs koninklijke- belangstelling. Het behoort tot een van de drie nieuwe vaste opstellingen in het Amsterdamse museum. Maar duidelijk werd toch ook wel dat de hervormde predikant qua denkbeelden nog niet helemaal tot het inzicht was gekomen dat „de meeste geleerden” van „onze dagen” hebben verworven.
Schouten was „een gedreven verzamelaar, maar een niet minder gedreven prediker”, aldus ds. Nico ter Linden in zijn toespraak tijdens de jubileumbijeenkomst. „Bezichtiging van zijn model droeg voor hem bepaald geen vrijblijvend karakter. De uitvoerige toelichting die hij erbij gaf, stond in het teken van de evangelieverkondiging en ging gepaard met gebeden en liederen.”
Maar: een nieuwtestamentische evangeliedienst bij een oudtestamentische tabernakel? Ds. Ter Linden: „Schouten was de in orthodoxe kring veel voorkomende visie toegedaan dat het Oude Testament tal van verwijzingen naar, voorafschaduwingen van Christus en Zijn werk bevatte. Zo wees ook de tabernakel boven zichzelf uit naar Christus.”
Hij vervolgde: „In onze dagen zijn de meeste geleerden het erover eens dat wij in het verhaal over de tabernakel slechts een pas veel later, in de tijd van de Babylonische ballingschap, gedroomde fantasie voor ons hebben: Zo zag de tabernakel eruit, kijk goed, want met die beelden voor ogen zullen wij eens een nieuw huis voor onze God bouwen, wanneer de Eeuwige ons thuisbrengt uit onze ballingschap.”
Nee, de tijd heeft in de achterliggende anderhalve eeuw niet stilgestaan, benadrukte ook directeur drs. J. R. Boonstra. „De Bijbel was, is en blijft een belangrijk onderdeel van de Nederlandse cultuur. Dat proberen we hier ook te laten zien. Maar die cultuur is wel veranderd. Sinds twee jaar zijn we daarom bezig invulling te geven aan onze nieuw geformuleerde doelstelling: een brug slaan tussen Bijbel en cultuur. We willen een ontmoetingsplek zijn van de drie godsdiensten van het Boek: Jodendom, christendom en islam, en proberen aan te geven wat ons bindt.”
Schouten was een typische 19e-eeuwer, stelde B. J. Robbers, voorzitter van het bestuur. „Hij wilde de goede antwoorden geven. Wij, als Bijbels Museum, in deze tijd en cultuur, willen juist de goede vragen oproepen.”
De drie sprekers hadden niet de minste luisteraars onder hun gehoor: ook koningin Beatrix was van de partij. Alleen. Ze toonde zich zeer betrokken. „Doet-ie het?” informeerde Hare Majesteit -lichtbruin mantelpakje, bruine bonthoed-, zittend bij de presentatie bij het tabernakelmodel, „begeleid door een sfeervol klankbeeld gebaseerd op de teksten uit het bijbelboek Exodus.” „Ik hoop het”, stelde directeur Boonstra haar gerust. Hij deed het. „Dat zo’n model helemaal intact is gebleven”, verzuchtte de Koningin. „Echt bijzonder.” Conservator Hermine Pool: „Wij zijn er ook blij mee.”