Door nazi’s omgebracht, alle negen
Een foto, wat brieven, een hesje, een bril. Een paar herinneringen maar aan de Joodse jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog omkwam. Negen leerlingen van de Quakerschool in Ommen werden weggevoerd naar Duitsland. Alle negen kwamen ze om.
”En toen waren er nog maar negen”, heet de expositie die vanaf volgende week in Kamp Vught te bezichtigen is. Ursula, Ernst, Hermann, Bernd, Klaus, Rosemarie, Ernst, Walter en Klaus. Het zijn de namen van Joodse jongeren uit Duitsland die in de jaren dertig een veilig onderkomen dachten te vinden op de Quakerschool in het Ommense kasteel Eerde.Toen kwam de Duitse inval. Sommige kinderen doken onder, anderen vluchtten naar familie. Deze negen scholieren bleven op hun kostschool. Het personeel raadde hen af onder te duiken. Een filmpje in de expositie vertelt over een van de jongens die de kans kreeg te worden verborgen, maar uiteindelijk besloot het niet te doen. Misschien zouden ze op school de oorlog doorkomen? Die hoop bleek ijdel.
De negen stapten op 10 april 1943 in Ommen in de trein, want ze moesten zich melden in concentratiekamp Vught. Onderweg deden ze nog een briefkaart op de bus waarop ze directeur Hermans bedankten. Vanuit Vught voerde een trein hen weer de andere kant op, naar Westerbork. De negen zijn uiteindelijk naar Auschwitz gebracht. En omgebracht.
De expositie over de vermoorde tieners is opgezet door jongeren van diezelfde leeftijd, leerlingen uit havo 3 van het Vechtdal College in datzelfde Ommen. Ze deden onderzoek, interviewden een oud-leerlinge van de kostschool, maakten filmopnamen en teksten, timmerden en schilderden de stellages waarin de resultaten van hun verzamelwerk zijn uitgestald.
Foto’s tonen het schoolleven op Eerde: eten, studeren, zwemmen in een zwembad dat de leerlingen zelf gegraven hadden. Er is een groepsfoto van leerlingen en docenten uit 1941. Een groot aantal van hen leefde vier jaar later niet meer. Vermoord door een nietsontziend regime. Geknakt in de bloei van hun leven.
De filmopnamen gaan vergezeld van het onheilspellende gerommel van een langsdenderende trein. Die trein ging naar een werkkamp in Duitsland, kregen de gevangenen in Westerbork te horen. Dat vertrouwden ze vaak toch niet, dus er heerste grote angst. Een werkkamp was het slechts voor een enkeling; veel Joden werden direct na aankomst vergast. Ook een aantal leerlingen van de Quakerschool in Ommen. Wellicht een groot deel van hun familie ook, maar dat blijft wat buiten beeld; de expositie richt zich op de leerlingen. ’t Is zo al erg genoeg.
Een leraar die de oorlog overleefde, gaf in de jaren zestig het dagboek van een van de vermoorde leerlingen uit. Diens ouders bleken echter nog te leven en lieten de verspreiding stopzetten. Het Vechtdal College kreeg voor deze tentoonstelling een exemplaar.
De expositie geeft de negen leerlingen een gezicht. Zoals Hermann Isaac, geboren in Frankfurt am Main. Vanaf januari 1939 was hij leerling op kasteel Eerde. De rest van het gezin verbleef al in Londen en wilde doorreizen naar de Verenigde Staten. Voor Hermann was ook een visum aangevraagd, maar door het uitbreken van de oorlog kwam het er niet meer van.
Als gevangene in Vught schreef hij een aantal keren naar zijn school om boeken en een muziekstuk op te vragen. Minder intellectueel was het werk dat hij moest doen: bij Moerdijk groef hij tankgrachten. Later, in Auschwitz, vertelde hij zijn medegevangenen verhalen over de kostschool in Eerde en over klassieke boeken. Op 21 januari 1945 overleed Hermann Isaac tijdens een transport. Hij was 20 jaar jong. Hij was een van de negen.
De expositie ”En toen waren er nog maar negen” is tot 26 april te bezichtigen in Nationaal Monument Kamp Vught.