Plicht
„Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen…” Johannes 6:37
De onbekeerde sterveling heeft van zichzelf, van God, van het genadewerk, van de hemel en van de hel de zwaarste gedachten. Hoe klaar heeft God Zich als Rechter van het redelijk schepsel geopenbaard en heeft Hij Zich in Zijn heilig Woord nog nader ontdekt. Hij wil en kan op een betamelijke wijze het zondige schepsel zaligen. Des te duidelijker blijkt dat het schepsel, in zichzelf aangemerkt, onwillig is. De mens is onmachtig om uit een rein beginsel ter ere Gods en volgens Zijn wil te werken met een innerlijk genadewerk, wat in Zijn heilig boek te lezen staat.Een zondaar is onmachtig om in het geloof tot Jezus te komen en zich te bekeren, tenzij hij door een Goddelijke onweerstaanbare kracht getrokken wordt. Toch is hij verplicht als een redelijk schepsel naar de nodigende stem van het Evangelie te luisteren en die in een gehoorzame onderwerping te eerbiedigen. Ofschoon hij zich de innerlijke genade niet kan geven, is hij verplicht zijn onmacht te erkennen en zijn dood en doemschuld te belijden en zich als een ellendige te gedragen. Daarom is het billijk dat hem dat vanwege zijn ongeloof verweten wordt.
Antonius Driessen,professor te Groningen
(”Oude en de nieuwe mens”, 1738)