Beroepsidealen
De kwaliteit van beroepsbeoefenaren in onderwijs en hulpverlening kan rekenen op warme belangstelling bij overheid en samenleving. Hoe kan de kwaliteit verbeteren en wat is nodig om uit te groeien tot een goede leraar of een goede hulpverlener? Welke leraarskenmerken leiden daadwerkelijk tot betere leerresultaten van leerlingen?
Naar die kenmerken gingen onderzoekers op zoek in beschikbare onderzoeksresultaten uit binnen- en buitenland. In Didaktief (november 2008) brengen Hans van Gennip en Gerrit Vrieze verslag uit van hun bevindingen. Zij doen dat onder de titel ”De ideale leraar is een vip”. Vip staat doorgaans voor Very Important Person, maar in dit artikel staat het voor Vakkennis, Interventie en Persoonlijkheid. Op die criteria is een goede leraar te beoordelen.Vakkennis, want zonder inhoudelijke vakkennis is er geen onderwijs mogelijk omdat er dan geen gespreksstof is. Vakkennis omvat beheersing van vakinhoud, het vermogen belangstelling voor het vak te kweken en leerlingen inhoudelijk te boeien. Interventie is nodig, want zonder de juiste onderwijskundige interventies worden leerlingen niet bereikt en aangezet tot leren. Dat betekent een goede werksfeer scheppen, structuur in de lessen, de juiste vragen stellen en feedback geven. Persoonlijkheid, want zonder de juiste persoonlijkheidskenmerken liggen ordeproblemen en andere problemen op de loer. Bij persoonlijkheid gaat het om authenticiteit, passie voor lesgeven, persoonlijke aandacht en humor.
Wordt de ideale leraar geboren of gemaakt? De onderzoekers stellen dat veel leerbaar is. Door de opleiding worden leraren startbekwaam gemaakt, maar zijn ze niet volleerd. Tijdens hun loopbaan moeten ze zich van gezel tot meester ontwikkelen: door vallen en opstaan, supervisie en intervisie en bijscholing. Ten slotte is het zaak motivatie en passie te behouden. Aldus de belangrijkste uitkomsten van het ITS-onderzoek.
Monique Volman, hoogleraar onderwijskunde, vult de resultaten van het ITS-onderzoek aan met enkele ethische overwegingen, zo staat in Didaktief (jaargang 38, nummer 9).
Zij gaat uit van drie typen docent: de vakleraar, de professional en de onderzoekende leraar. De klassieke autonome leraar die vooral zijn vak wil overdragen en meent daarmee zijn leerlingen de beste dienst te bewijzen, biedt qua ethiek een mager perspectief. De ideale ”post-Dijsselbloemdocent”, de echte professional, voert uit wat anderen bewezen hebben. Maar ook dit leidt tot een schraal moreel perspectief. Bij de onderzoekende leraar, die zichzelf voortdurend vragen stelt en zich afvraagt hoe leerlingen het best geholpen kunnen worden in hun ontwikkeling, is de kans op moreel beraad het grootst.
Volman acht het de taak van docenten om gericht te zijn op de ontwikkeling van hun leerlingen. Zij moeten niet alleen zorgen dat leerlingen beter, sneller en slimmer worden, maar hen ook helpen volwassenen en goede burgers te worden. Een beroepsethische vraag voor docenten is: hoe laat je leerlingen leerervaringen opdoen die hen helpen bij deze ontwikkeling? Overdragen van kennis alleen is onvoldoende. Je moet ook in gesprek gaan met leerlingen en hen helpen betekenis te geven aan de leerstof. Hierover wordt onvoldoende gesproken. De tijdgeest is nu zo dat docenten bang zijn voor ideoloog uitgemaakt te worden. De ideale leraar is echter een leraar met idealen die bereid is met anderen over zijn idealen te praten.
In de hulpverlening heerst nog veelal een gesloten cultuur. Men is bang om op de vingers gekeken te worden. Er is ook de vrees dat beleidsmakers en verzekeraars beoordelingen gebruiken om instellingen te vergelijken en met rangordelijstjes gaan komen. Toch zijn er instellingen voor geestelijke gezondheidszorg die meten hoe hulpverleners vooruitgang boeken met een cliënt. Psy, Tijdschrift over geestelijke gezondheid en verslaving (januari 2009) bericht hierover in een artikel van Annet Muijen.
De instellingen die aan deze beoordeling meewerken rapporteren dat, sinds de invoering van kwaliteitsbeoordelingen, er meetbaar vooruitgang is geboekt. In het Sinaï Centrum voor Joodse gezondheidszorg hebben hulpverleners de ramen opengegooid. Hier evalueren en becommentariëren patiënten het werk van de behandelend therapeut, die op zijn beurt eveneens zijn licht laat schijnen op het verloop van de behandeling. Cliënten vullen vragenlijsten in over het verloop van het therapiegesprek. Heeft de cliënt zich begrepen gevoeld, is er gewerkt aan doelen waaraan gewerkt moet worden. Vervolgens zijn er vragen over de thuissituatie en de kwaliteit van leven.
De persoon van de therapeut en zijn relatie met de cliënt blijken de beste voorspellers te zijn van de doeltreffendheid van de behandeling. Lage scores blijken echter het meest leerzaam te zijn. Ze bieden leerpunten voor de behandelaar. En voor de gehele instelling geldt dat een transparante manier van werken meerwaarde oplevert. Door continu de vinger aan de pols te houden, wordt het risico op breuken geminimaliseerd.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede Reageren aan scribent? Focus@refdag.nl.