„Voorzienigheid en menselijke vrijheid niet tegenstrijdig”
Als God van eeuwigheid dingen wil en besluit, staat dat dan niet op gespannen verhouding met de menselijke vrijheid? Dr. Martijn Bac ziet in de klassiek gereformeerde traditie het evenwicht bewaard. „God bestuurt alle dingen, maar respecteert de menselijke vrijheid als geschapen vrijheid. Hij werkt met de mens samen zonder afstand te doen van Zijn werkzaamheid als Schepper.”
Dr. Martijn Bac (34) promoveerde woensdag in Utrecht op de studie ”Perfect Will Theology. Divine Agency in Reformed Scholasticism as against Suárez, Episcopius, Descartes and Spinoza” (Een theologie van Gods volmaakte wil. Gods handelen in de gereformeerde scholastiek tegenover Suárez, Episcopius, Descartes en Spinoza). Van het boek verschijnt eind dit jaar bij uitgeverij Brill in Leiden in een handelseditie.Bac studeerde theologie in Utrecht. Van 2003 tot 2008 was hij werkzaam als promovendus bij het Hervormd Theologisch Wetenschappelijk Instituut (ThWI), sinds 2007 de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). Momenteel is hij werkzaam als docent klassieke talen aan het lyceum Oudehoven in Gorinchem.
Centrale rol
Het besluit van God speelt een centrale rol in het klassiek gereformeerde denken over Gods handelen. „Handelen veronderstelt macht, of de mogelijkheid om iets te doen. Als volmaakt Persoon kent God ook Zichzelf en op grond van Zijn almacht kent Hij alle mogelijkheden. Maar uiteindelijk is het de wil van God die besluit om sommige mogelijkheden wel en andere niet te realiseren. Gereformeerden hebben gesteld dat alles draait om Gods wil. Die is doorslaggevend voor wat er werkelijk is en wat de toekomst wordt.”
De studie van Bac gaat vooral om de verhouding tussen Gods kennen, willen en macht. In de dogmatiek is dit uitgewerkt met behulp van de leer van de mededeelbare eigenschappen van God en van het besluit of de eeuwige voorzienigheid. God kan alles bewerken wat mogelijk is door Zijn absolute macht (potentia absoluta), maar Hij heeft besloten dat te doen door zijn geordineerde macht (potentia ordinata). Zo kent God het mogelijke door zijn natuurlijke kennis en het toekomstige door zijn vrije kennis. Beide vormen van macht en kennis draaien om Gods wil.
Dit gereformeerde model werd door jezuïeten, remonstranten en door de filosofen Descartes en Spinoza aangepast. In dit verband bespreekt Bac tal van theologen, zoals de middeleeuwer Duns Scotus (1266-1308), de jezuïet Francisco Suárez (1548-1617) en gereformeerde theologen zoals Melchior Leydecker (1642-1701), William Twisse (1578-1646) en Gisbertus Voetius (1589-1676).
Leydecker plaatst het besluit van God tussen lot en toeval, in beide gevallen heidense posities (Stoa, Epicurus) die hij in zijn dagen zag terugkeren in opvattingen van jezuïeten en Socinus.
Ook Voetius en de remonstrant Episcopius kruisten de degens aangaande dit onderwerp. Dat gebeurde aan de hand van een briefwisseling van Johan van Beverwijck. Naar aanleiding van een pestepidemie vroeg de arts hun of het levenseinde door God is bepaald, en wat het nut van medisch handelen in dat verband was.
„Episcopius stelde dat het levenseinde door God bepaald is door een voorwaardelijk besluit van God dat afhangt van menselijke vrijheid en het al dan niet goede gebruik daarvan. Voetius verdedigde een onvoorwaardelijk besluit, maar gaf aan dat in het menselijk leven ook tweede oorzaken een rol spelen. Voetius wijst een voorwaardelijk besluit af omdat het God afhankelijk en krachteloos maakt. Hij stelt enerzijds dat wat God wil ook daadwerkelijk gebeurt, maar anderzijds handhaaft hij het feit dat God meewerkt met vrije schepselen.”
Vrijheid
Bac toont aan hoe de gereformeerde besluitenleer ruimte biedt aan menselijke vrijheid. De menselijke wil is afhankelijk van God, maar het goddelijk besluit waarborgt de vrijheid van menselijk handelen. „Het besluit kan geen vrije menselijke daad beogen zonder het vrije handelen van de mens zelf. In de medewerking van God met het menselijk handelen is de afhankelijkheid van de mens verondersteld.”
Bac spreekt van een „co-causaliteit”: God beweegt als hogere oorzaak de menselijke wil om zijn daden voort te brengen. „De gereformeerden hebben de vrijheid van de mens gerespecteerd in die zin dat de mens vrijheid heeft om keuzes te maken en bepaalde doelen na te streven. De vrijheid van de mens is een geschapen vrijheid, afhankelijk van de Schepper. God geeft kracht om te willen en leidt mensen in deze vrijheid. Gereformeerden drukten dat uit met de term concursus: een samen oplopen. De mens is als beeld van God afbeelding van Zijn vrijheid. Maar het blijft wel zo dat God onafhankelijk is en de mens afhankelijk.”
Bac constateert een pastoraal probleem in de gereformeerde gezindte: mensen kunnen vanwege de leer van de eeuwige besluiten en de absolute wil van God hun leven en bestemming als een noodlot zien.
„Gereformeerden hebben onderscheid gemaakt tussen een verborgen wil en een geopenbaarde wil van God. Dat zijn echter geen twee willen van God, laat staan tegenstrijdig aan elkaar. De tweede is een manifestatie van de eerste. De mens kan aan op de beloften van God zoals Hij die geopenbaard heeft in Zijn Woord.”
Bac gaat ook in op het probleem van het kwaad. De klassiek gereformeerde nadruk op Gods wil leidde tot de vraag naar de verhouding tussen God en de zonde. „De gereformeerde oplossing is dat zonde tegen de wil van God gebeurt, maar niet buiten Zijn wil. God laat het kwaad toe om Zijn heerlijkheid te openbaren. Aangezien het kwaad een aantasting van het goede is, veronderstelt het kwaad het goede.”
De gereformeerden hebben in de zeventiende en achttiende eeuw in de zogeheten scholastiek hun partij flink meegeblazen in het wetenschappelijk debat, zo blijkt uit het proefschrift.
„Zij gingen in grondig debat met mensen als Descartes en Spinoza, die nu als vaders van de moderne filosofie worden geprezen maar destijds randfiguren waren. Ten onrechte is de gereformeerde scholastiek verweten dat zij met het verstand over de inhoud heerste. Theologie is een complexe wetenschap die nuanceringen en onderscheidingen behoeft om de inhoud beter te kunnen begrijpen. Het is het geloof dat op zoek is naar inzicht. Het onderwijs van de gereformeerde scholastiek was ingebed in een setting van gebed en meditatie, wetenschap verbonden met vroomheid. Het ene kan niet zonder het andere, anders ontstaat er een gevoelsvroomheid die alle nuanceringen kwijtraakt.”