Loven
David belast hier zichzelf, omdat God hem belastte. Davids vlees heeft hier veel tegen. Er zijn vele stormen in zijn ziel opgestoken, maar in dit woord ligt een begeerte naar hoop. Met recht wordt de hoop ook wel met een anker en een helm vergeleken. Immers, met dit anker drijft hij veilig op de baren waar hij in vers 8 van deze Psalm van heeft gesproken. En met deze helm steekt hij manmoedig het hoofd omhoog.Eerst zegt David: „Hoop op God.” In het vervolg zegt hij: „Ik zal Hem nog loven.” Hém, zegt hij. David is nog wel bezig met hetzelfde voorwerp, namelijk met zijn Verbondsgod, in Wie hij zo veel had gezien. Even tevoren zag hij Hem als zijn hoop. Nu merkt hij Hem aan als het voorwerp van zijn lof, want hij zegt: „Ik zal Hem nog loven.”
Loven veronderstelt stof tot lof: David zou uitkomst krijgen, en dan is het eigenlijk: danken. En al was dat er niet, al had hij geen uitzicht op weldaden, dit zou zijn stof van lof zijn: Hém. En daar had hij genoeg aan. Dan is dit woord eigenlijk: loven.
Loven bevat een uitgebreide erkentenis en een volle toestemming dat de Heere zo is, zodat de ziel in haar binnenste als het ware uitroept: „Heere! Wie is U gelijk.” Loven is ook een vrolijkheid van het hart, waarmee de ziel zich voor Gods aangezicht stelt en in roem haar mond opendoet.
Sicco Tjaden, predikant te Nieuwe Pekela (Kerkreden over Psalm 42, 1735)