Muziek

Gloria in excelsis Deo

De hemel gaat open. Een engel verschijnt, gevolgd door een heel leger van hemelboden. Ze roemen God: „Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.” Wat 2000 jaar geleden bij Bethlehem gebeurde, maakte indruk. En vond navolging.

22 December 2008 09:40Gewijzigd op 14 November 2020 06:57
Een engel met banderol waarop ”Gloria in excelsis Deo” staat. Olieverf op doek door Abraham Bloemaert, circa 1615. Afbeelding Museum Catharijneconvent, Utrecht
Een engel met banderol waarop ”Gloria in excelsis Deo” staat. Olieverf op doek door Abraham Bloemaert, circa 1615. Afbeelding Museum Catharijneconvent, Utrecht

Het moet wat geweest zijn voor de herders in Efratha’s velden. In alle eenvoud houden ze ’s nachts de wacht bij de schapen, als plotseling het duister wordt doorkliefd door hemels licht. Een engel van de Heere staat bij hen. Meer nog: de heerlijkheid (doxa) van de Heere giet haar blinkende stralen over hen uit. Geen wonder dat de schapenhoeders bijzonder bang worden.Hun vrees wordt echter snel weggenomen. Blijdschap is namelijk de boodschap, grote blijdschap zelfs, voor heel het volk. De langverwachte Davidszoon is heden en hier geboren: de Zaligmaker, Christus, de Heere. Een teken? Hij ligt in doeken gehuld in een voerbak.

En dan is daar „een menigte des hemelsen heirlegers” die God prijst: „Eer aan God in de hoogste (hemelen), en op aarde vrede: in mensen welbehagen”, zoals het waarschijnlijk het beste vertaald kan worden.

Zoals de morgensterren (engelen) bij het begin van de schepping samen zongen (Job 38:7), zo jubelt ook nu een engelenmacht over Gods herscheppend handelen in de zending van Zijn Zoon.

Voor de herders is de boodschap van engel en engelenmacht intussen duidelijk. Ze weten maar één ding te doen: gaan en zien. En als ze het Kind gezien hebben, stemmen ze in met de engelen: ze keren terug terwijl ze God de eer geven en Hem verheerlijken.

Vloeiend en klaar
Hoe het gegaan is en hoe het geklonken heeft in Bethlehems dreven? Daar hebben we zo onze voorstelling van. In veel gevallen is het beeld dat we hebben van de engelenverschijning gevormd door de liedjes die rond Kerst alom klinken.

Dus denken we aan „engelkens” die „door het luchtruim zweven” en zo „blij en wonderzacht” zingen „van de Heer door van dood en leven.” We leren in een kinderliedje dat engelenkoren zongen: „Gloria, gloria voor het kindje klein en teer.” We zingen uit volle borst: „Hoor de engelen zingen d’eer, van de nieuwgeboren Heer.”

We associëren de geboorte van Christus met een koude, donkere nacht. Immers: „Midden in de winternacht ging de hemel open.” We zien herdertjes bij nacht in het veld liggen, nadat ze hun schaapjes geteld hebben. Maar dan horen ze engelen zingen, „hun liederen vloeiend en klaar.”

Ons wordt geleerd dat de engelen vrolijk zongen, en met blijde stem de herders aanspoorden: „Haast u naar Bethlehem.” Nog gekker: in het volksliedje ”Hoe leit dit kindeke” spoort de zanger de engelen aan: „En gij, o engeltjes, komt ook hier bij/ Zingt een motetteke voor uwen koning/ Wilt hem vermaken met uw melodij.”

Dat hier sprake is van beeldvervorming, is duidelijk. Romantische gedachtespinsels hebben de eenvoudige kerstboodschap verdrongen en opgeleukt. Dat geldt overigens niet alleen voor liederen. Ook de afbeeldingen die schilders en tekenaars van het kerstgebeuren maakten en maken, zetten ons in een aantal gevallen op het verkeerde been.

Wat weten we wel? We lezen dat er eerst één engel is. Vervolgens voegt zich bij de hemelbode een omvangrijk hemels leger. Nergens staat dat ze door het luchtruim zweven. Waarschijnlijker is dat het leger bij de engel komt staan.

We lezen ook niet dat het om een zangkoor gaat. De term engelenzang is daarom enigszins misleidend. Waarschijnlijk moeten we veelmeer denken aan een spreekkoor. Zoals soldaten leuzen kunnen scanderen, zo stelt zich in Bethlehems dreven een hemels leger op dat een veelstemmig spreekkoor aanheft.

Vervolgens gaan de engelen weer naar de hemel. De uitdrukking dat ze „wegvoeren naar de hemel” kan het beeld van een wegdrijvende wolk oproepen. In het Grieks staat er echter slechts ”weggaan”, zoals ook de kanttekenaren noteren.

Hoe bijzonder de engelenverschijning ook was, we moeten haar niet zoeter en romantische maken dan ze is.

Navolging
Intussen vraagt het spreekkoor van de engelen om navolging. Na de herders moeten alle Christusbelijders instemmen met de leus dan wel het lied. Calvijn -hij gaat overigens uit van engelengezang- is er duidelijk over: „Welk eene weerstrevigheid zou het zijn indien wij den gemeenschappelijken lofzang der engelen, waarin zij onze verlossing in Christus verheerlijken, niet mede aanhieven.”

Volgens de reformator zijn wij „ongevoeliger dan redelooze dieren, wanneer het loflied dat de Engelen met eenparige stemmen aanheffen, en waarmede zij ons als voorgaan, ons niet beweegt tot het geloof en ontvonkt tot den lof van God. Bovendien heeft God ons door het voorbeeld dezer hemelsche melodie willen opwekken om de eenheid des geloofs te betrachten, en in onderlinge eendracht zijn lof op aarde te zingen.”

De woorden van de engelen zíjn dan ook nagezongen. Het Latijnse ”Gloria in excelsis Deo” vormde al snel in de Vroege Kerk een onderdeel van de mis tijdens de paastijd. Later werd het als begin van de zogenaamde ”grote doxologie” een vast onderdeel van de mis.

Ten tijde van de Reformatie is er in de lutherse traditie een lied ontstaan ter vervanging van het ”Gloria” uit de mis: ”Allein Gott in der Höh sei Ehr”, in Nederland bekend geworden als ”God in den hoog’ alleen zij eer”. Maar ook de Latijnse tekst van het engelenlied bleef in zwang. Zo schreef Bach voor de eerste kerstdag van 1740 zijn enige in het Latijn geschreven cantate: ”Gloria in excelsis Deo” (BWV 191).

De gereformeerden in Nederland hebben onder hun ”Eenige Gezangen” nooit een berijming van het engelenlied gekend. Wel de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon, maar niet die van de engelen. In de tweede helft van de 19e eeuw raakte echter wel een ander lied in zwang (zie onder).

Hoe het engelenlied geklonken heeft, zullen we nooit weten. Maar dat het lied van de engelen om instemming vraagt, is duidelijk.


Het ”Ere zij God”: geliefd en verguisd

Boos is de bekende evangelische voorman J. J. Frinsel als hij december 1996 de Zwolse Courant leest. De redactie laat de hervormde predikante Foekje Dijk uit Dalfsen aan het woord, die haar gram uitstort over het bekende kerstlied ”Ere zij God”. De theologe weigert het lied te laten zingen in haar gemeente; denigrerend noemt ze het gezang ”het Wilhelmus van de Kerst”.

Het ”Ere zij God” kwam 150 jaar geleden als kinderlied het Nederlandse taalgebied binnen. Sindsdien is het ontelbaar veel keren gezongen. En veelvuldig verguisd.

Het lied zou fascistische trekjes vertonen. „Met die lange uithalen doet het mensen zweven tussen hemel en aarde. Ze laten zich meeslepen en kunnen absoluut niet meer kritisch kijken naar wat ze doen en wie ze zijn. Dat is hetzelfde wat je in tv-uitzendingen over de Hitlerjugend ziet. Het is wat totalitair gedacht, maar ik laat dat lied niet in mijn diensten zingen. Ik spreek de zegen uit, ga van de preekstoel af en dan zingen ze het ”Ere zij God” maar”, aldus ds. Dijk.

De Zwolse krant belt vervolgens met hymnoloog dr. Jan R. Luth uit Groningen. Wat hij van het ”Ere zij God” vindt? Luth geeft aan eveneens grote moeite met het gezang te hebben. „Het is een erg clichématig lied, een muzikaal onding met onnodig veel herhalingen. Het is ook het toppunt van simplisme met een demagogische en massapsychologische werking. Dat is overigens heel wat anders dan een fascistische uitwerking.”

Hoewel Luth mensen voor wie Kerst niet compleet is zonder het zingen van het ”Ere zij God” in hun waarde wil laten, probeert hij als organist te voorkomen dat hij het lied moet spelen. „Men moet mij niet vragen de samenzang bij dit lied te begeleiden, want dan knappen werkelijk alle vullingen uit m’n kiezen.”

Frinsel kan er in het blad de Oogst niet over uit. Dat theologen en hymnologen zo denigrerend doen over een lied waarvan God Zelf ons 2000 jaar geleden de letterlijke tekst heeft laten voorzeggen door Zijn heilige engelen. Zijn conclusie is niettemin helder: „Het ”Ere zij God” zal tot in eeuwigheid blijven klinken!”

Pruisische mars
Om het ”Ere zij God” kan niemand anno 2008 heen. Hoe vaak zal dezer dagen tijdens kerstvieringen het lied niet klinken? Hoeveel koren zullen de inmiddels beroemde bewerking van Jan van der Waart van het lied weer aanheffen? Hoeveel organisten zullen de bijkans kapot gespeelde bewerking van Jan Zwart uit de eerste ”Suite Kerstfeest” weer op de lessenaar zetten tijdens hun kerstconcerten? De vragen stellen is ze beantwoorden.

Hoe het lied zich heeft weten te nestelen in de ziel van het christelijk volksdeel, is slechts bij benadering te traceren. En wie de maker ervan is, is nog steeds niet helemaal helder. Is het G. A. Schutz, J. A. P. Schulz (1747-1800) of F. A. Schulz (1747-1800)? Alle varianten komen voor.

Feit is dat er in de 18e eeuw een Duitse componist/dirigent Johann Abraham Peter Schulz (1747-1800) geleefd heeft; de melodie van het lied ”De maan is opgekomen” is van zijn hand.

Eerder nog woonde en werkte in het Oost-Pruisische Königsberg (nu Kaliningrad) de theoloog Franz Albert Schul(t)z (1692-1763), die zich onder andere met het kerklied bezighield. Deze Schul(t)z was ook directeur van het Collegium Fridericianum. En: voor dit collegium werd in 1739 een gezangboek samengesteld waaraan Schul(t)z zijn medewerking verleende.

Het vermoeden is nu dat hier de oorsprong van het ”Ere zij God” ligt. Helaas is er van het Pruisische gezangboek geen exemplaar bewaard gebleven.

Wel bekend is dat het lied voor het eerst in Nederland opduikt in 1857. Hoofdonderwijzer Isaac Bikkers (1833-1903) van het doofstommeninstituut te Rotterdam stelt namelijk een serie bundels meerstemmige ”kinderliederen voor scholen en huisgezinnen” samen. In het eerste deel, ”Het Nachtegaaltje” uit 1857, staat als nummer 20 het driestemmige kerstlied ”Eere zij God”. Componist: F. A. Schulz.

Sommige hymnologen vermoeden dat Bikkers voor ”Het Nachtegaaltje” een Duits voorbeeld gebruikte. Of heeft hij het Pruisische gezangboek gekend? In ieder geval ademt de melodie een Duitse sfeer. Critici spreken zelfs van een Pruisische mars, die daarom niet in kerkdiensten gezongen mag worden.

Kerkvolk
Het kinderlied van Bikkers vond z’n weg in Nederland. In de periode tussen 1860 en 1940 kreeg het een plaats in zo’n 35 niet-kerkelijke liedbundels, bijvoorbeeld vanaf 1905 in de verschillende drukken van de zangbundel van Johannes de Heer.

Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw werd het hier en daar in kerkelijke bundels opgenomen. Ds. H. Hasper gaf het als eerste een plaats in de bundel die hij in 1933 samenstelde voor de Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband). De ’gewone’ Gereformeerde Kerken namen het ”Eere zij God” eveneens op in de bundel ”Eenige Gezangen” die in 1934 verscheen.

In de hervormde gezangbundel van 1938 kreeg het lied echter geen voet aan de grond. Evenmin in het Liedboek voor de kerken (1973). De Evangelische Liedbundel (1999), daarin kreeg het een plek, evenals in de HGJB-bundel ”Op Toonhoogte” uit 2005. Maar dat zijn dan ook geen officiële kerkelijke bundels…

Voor het nieuwe liedboek dat in 2012 moet verschijnen, maakt het ”Ere zij God” geen schijn van kans, dat is duidelijk. Maar hymnologen en andere critici zullen niet kunnen tegenhouden dat kinderen, koren en kerkvolk het lied gewoon zullen blijven zingen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer