„Huisarts is geen instelling”
Het kost huisartsen steeds meer inspanning om kwetsbare kinderen te steunen, aldus het Nederlands Huisartsen Genootschap vandaag. A. Kramer, al 25 jaar huisarts en een van de degenen die het NHG-standpunt voorbereidden: „Onze zwakte is dat wij meer hulpverlener zijn dan veranderaar. Tegelijkertijd is dat onze kracht.”
Geen aanval op schoolartsen, jeugdartsen of artsen van consultatiebureaus; slechts een actualisering van wat goede huisartsengeneeskunde is. Zo omschrijft Kramer het standpunt dat het NHG vandaag naar buiten bracht. „Natuurlijk gaan we uitvoerig in op de jeugdzorg. Maar daarin is de laatste jaren zo veel veranderd. Als je de stand van zaken actualiseert, kun je daar niet omheen.”De gegevensuitwisseling tussen huisartsen en hulpverleners in de zorg voor de jeugd laat te wensen over, zegt het NHG. Hoe komt dat?
„De traditie om gegevens met elkaar te delen, bestaat eigenlijk vooral in de somatische geneeskunde. EHBO-afdelingen van ziekenhuizen en fysiotherapeuten zullen het altijd melden als ze patiënten uit mijn praktijk hebben gezien, zonder dat ik daarvan wist. In de psychosociale zorg is het helaas nooit een automatisme geworden. Dat wringt, zeker bij kinderen, omdat die kwetsbaar zijn.
Dat er de laatste jaren in de psychosociale zorg tal van organisaties en initiatieven zijn bijgekomen, is een extra complicatie. Ik schat dat hier in Utrecht wel een tiental organisaties iets doet op het terrein van psychosociale jeugdhulpverlening. Dat maakt het er niet gemakkelijker op.”
Hoe erg is het als huisartsen en jeugdhulpverleners of ggz-medewerkers niet op de hoogte zijn van elkaars doen en laten?
„Ik heb meerdere keren meegemaakt dat het Bureau Jeugdzorg een patiëntje uit deze praktijk doorstuurde naar de ggz zonder dat ik ervan wist. Als de thuissituatie van zo’n kind complex is, bijvoorbeeld door financiële of relationele zorgen of door de aanwezigheid van een zieke oma, weten wij dat. Als er rond het doorsturen geen contact is, komt die informatie niet bij de ggz terecht. Andersom is het belangrijk dat wij weten dat een kind hulp heeft van de ggz, zodat wij ons beleid daar weer op kunnen aanpassen en gebruik kunnen maken van hun ideeën.”
Minister Rouvoet wil voor 2011 in elke gemeente een Centrum voor Jeugd en Gezin, een laagdrempelig centrum voor opvoedingsvraagstukken. Volgens het NHG is het geen automatisme dat een gemeente daar huisartsen bij betrekt.
„Hier in Utrecht, waar deze centra overigens Ouder- en Kindcentra heten, klopt dat zeker. Gemeenten hebben halen er wel allerlei instanties bij, maar om als huisarts betrokken te worden moet je er ontzettend aan trekken. Een huisarts is geen instelling met een directeur en een pr-manager. Ik denk dat dat het lastig maakt.
Je kunt het ook anders zeggen: Als huisarts hebben wij een wat onzichtbare, mogelijk wat ondergewaardeerde rol. Onze zwakte is dat wij meer hulpverlener zijn en niet zozeer veranderaars, zoals de Bureaus Jeugdzorg en de Centra voor Jeugd en Gezin, die met de nodige tamtam zijn opgericht. Maatwerk leveren en dicht bij de patiënt staan, is altijd ons kenmerk gebleven. Uiteindelijk is dat ook onze kracht.”
Hoogleraar opvoedkunde J. Hermanns vreest dat de centra de zoveelste bureaucratische tussenlaag worden in de jeugdhulpverlening van waaruit ouders alleen worden doorverwezen in plaats van geholpen. Kramer: „Die zorg is wat mij betreft volkomen terecht. Er zullen in deze centra ongetwijfeld mensen komen die vakbekwaam zijn, maar als professionals effectief problemen willen oplossen, moeten ze ook oog hebben voor samenwerking en initiatief durven nemen. Die attitude is in de jeugdhulpverlening zwak ontwikkeld. Als ik vermoed dat er in een gezin iets loos is en ik vraag het Jeugdadviesteam (JAT) onderzoek te doen, ontstaat er vrijwel meteen een Babylonische spraakverwarring over wie wat gaat doen en wanneer.”
Critici zullen zeggen: Huisartsen hebben terrein verloren aan consultatiebureaus en jeugdartsen en willen dat met dit standpunt weer terugveroveren.
„Toen ik 25 jaar terug als huisarts begon, ging de wijkzuster nog veelvuldig langs bij gezinnen. Consultatiebureaus zijn nu vooral signalerend bezig, een begeleidende functie hebben ze allang niet meer. Hun positie is dus niet sterker geworden, eerder verzwakt. Eigenlijk is de huisarts een van de laatste hulpverleners die nog wel eens uit zichzelf navraag doen naar de gezondheid van patiënten. Met dit standpunt willen we onze taak aanpassen aan de moderne tijd en voor de samenleving zichtbaar maken.”