„Onbekend of ontwikkelingshulp werkt”
Helpt ontwikkelingshulp eigenlijk wel? De Tweede Kamer oordeelt daar verdeeld over. Dr. C. T. M. Elbers: „De Kamer moet de vraag naar de effectiviteit nóg prominenter stellen.”
Het weer opgelaaide debat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking is „erg belangrijk”, aldus de universitair hoofddocent ontwikkelingseconomie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. „Dat debat draait precies om dé vraag waarmee het parlement zich zou moeten bezighouden: wordt ons belastinggeld effectief uitgegeven? Je moet weten of het goede doel wordt bereikt op een efficiënte en transparante manier.”De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken probeert het ontwikkelingsbeleid wel te onderzoeken, maar moet volgens Elbers „vaak concluderen dat ze niet weten wat de impact is van de verrichte activiteiten.” De „hamvraag” of het beleid daadwerkelijk iets heeft opgeleverd voor de doelgroep „is vaak niet te beantwoorden.”
Het feit dat de vraag naar de effectiviteit van ontwikkelingshulp vrijwel niet kan worden beantwoord, is „treurig”, meent de aanstaande hoogleraar, „maar we kunnen er wel lessen uit trekken: Evalueer, evalueer, evalueer.”
Evalueren is moeilijk, weet Elbers uit ervaring. Hij is betrokken bij evaluatiestudies op watergebied. „Een ontwikkelingsactiviteit staat nooit op zichzelf. Andere factoren spelen mee, zoals natuurrampen, oorlog en internationale handel. Als bijvoorbeeld kindersterfte in een bepaald gebied afneemt, is dat dan te danken aan gegeven ontwikkelingshulp of komt dat doordat er geen oorlog meer is? Minder diarree bij kinderen, om een ander voorbeeld te noemen, hoeft niet alleen te danken te zijn aan verbeterde sanitatie, maar kan ook het gevolg zijn van andere oorzaken.”
Evalueren is echter niet onmogelijk. „Er zijn de laatste tijd nieuwe, betere methoden ontwikkeld. Om te kunnen aantonen dat hulp werkt, moet je eerst een nulmeting uitvoeren. Hoe is de stand van zaken voordat het ontwikkelingsgeld wordt uitgegeven? Na verloop van tijd meet je nog eens en vergelijk je beide situaties.”
Wat Elbers betreft, moeten ook ontwikkelingsorganisaties -die minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking betitelt als „hulpindustrie”- controle op hun activiteiten mogelijk maken. „We moeten altijd willen meten of de hulp geholpen heeft.”
Koenders geeft steeds meer geld uit in fragiele staten, waar een zwakke centrale overheid is en waar chaos heerst. In die landen is het nóg lastiger dan elders om te meten of de hulp effect sorteert, bevestigt Elbers. Bovendien staan er weinig mensen te trappelen om naar bijvoorbeeld Afghanistan af te reizen om daar onderzoek te doen.
VVD-Kamerlid Boekestijn betoogde recent dat ontwikkelingssamenwerking corruptie bevordert en hulpverslaving in de hand werkt. Elbers erkent dat. „Maar daar kun je als donorland weinig aan doen. Je kunt je terugtrekken uit een land, maar weinigen trekken die conclusie als dat bijvoorbeeld gezondheidszorg in gevaar kan brengen.”
Beleidsmakers staan voor lastige dilemma’s, schetst hij. „Stel dat je door corruptie of oorlog 10 dollar moet uitgeven om er 1 op de goede plek te krijgen. Dan kun je daarvan afzien, en niets doen. Maar wat als dat tot grote sterfte onder kinderen leidt? Wie wil dat voor zijn rekening nemen?”
Bij ontwikkelingssamenwerking speelt welbegrepen eigenbelang soms een rol. Logisch, vindt Elbers. „De grote welvaartsverschillen tussen Noord en Zuid brengen bijvoorbeeld grote migratiestromen op gang van Afrika naar Europa. Als die door ontwikkelingshulp zouden afnemen, zou dat grote winst zijn.”