Strijder voor behoud van protestantse identiteit
In het eeuwenoude kerkje, Magdalen Chapel, in hartje Edinburgh hangen twee levensgrote schilderijen. Het zijn de portretten van J. A. Wylie (1808-1890) en J. Begg (1808-1883). Beide predikanten hebben zich ingezet voor het behoud van de protestantse identiteit van hun land. In woord en geschrift hebben ze zich verzet tegen het opkomende rooms-katholicisme. James Begg was de meest bekende van de twee.
James Begg kwam in 1808 ter wereld in de pastorie van New Monkland, Lanarkshire. Zijn vader was daar predikant in de Kerk van Schotland, „de gevestigde kerk”, en behoorde tot de evangelicals, de behoudende vleugel in de kerk die wilde vasthouden aan het reformatorische gedachtegoed, zowel in de leer als in de kerkelijke praktijk.Zoon James ging in hetzelfde spoor. Hij koos niet alleen voor hetzelfde ambt als zijn vader, maar voegde zich bij hen die zich sterk maakten voor een presbyteriaanse kerk die voluit wilde staan in het midden van het Schotse volk. Vooral tijdens zijn studententijd in Glasgow en als beginnend predikant in Edinburgh leerde hij verstaan wat het gereformeerde karakter van een volkskerk inhoudt en welke consequenties dit heeft.
Door het feit dat zijn vaderland zowel politiek als kerkelijk geworteld was in de reformatiebeweging, zag hij met lede ogen aan dat het rooms-katholicisme meer en meer ruimte kreeg. De beslissing van het parlement (1829) om de rooms-katholieken gelijke rechten te geven bij politieke ambten, was hem een doorn in het oog. James, zijn vader en vele anderen konden dan ook niet begrijpen dat Thomas Chalmers, de leider van de evangelicals, deze emancipatiegedachte ondersteunde. Chalmers deed dit meer uit het oogpunt van praktische rechtvaardigheid. Ook hij wilde niets liever dan het gereformeerde karakter van het land handhaven, zij het met minder militante middelen dan destijds de ”covenanters” deden in hun strijd om de vrijheid van de kerk.
Conflict
De vrijheid van de gevestigde kerk was al eeuwenlang een hot item. Dat werd opnieuw actueel. Nadat James in 1831 tot predikant van de Middle Parish Church van Paisley bevestigd werd, spitste het conflict over de geschonden rechten van de kerk zich toe. De jaren 1833 tot 1843 staan in de geschiedenis bekend als het ”Ten Years Conflict”. Het ging voornamelijk over het zogenaamde collatierecht, dat de overheid was toegekend om bij het beroepen van predikanten het laatste woord te hebben.
Het kwam vaak voor dat de landheer (de patroon) de keus van de plaatselijke gemeente niet honoreerde, maar zelf kandidaten oplegde. Dit stuitte in evangelicalgemeenten op groot verzet, zeker als hun een kandidaat van de andere partij, de ”moderates” werd opgedrongen. De inhoud van de preken van de moderates was vaak moralistisch en niet christocentrisch.
De jonge Begg bleek over een vurige geest te beschikken. In 1832 hield hij zijn maidenspeech voor de General Assembly, de algemene synode van de kerk die jaarlijks in Edinburgh bijeenkwam. In de jaren die volgden, ontwikkelde Begg zich tot een vlotte debater die zijn standpunten helder wist te beargumenteren. Ook toonde hij zijn moed door met anderen in het bolwerk van de moderates, de streek Strathbogie, te preken, ondanks het verbod van de heersende partij.
Behalve als pleitbezorger voor het presbyteriale kerksysteem stond hij Chalmers terzijde bij de uitvoering van het ”Church Extension”-plan, dat voorzag in de bouw van nieuwe kerken om aan de behoefte van de toenemende bevolking te kunnen voldoen.
Beroep
In 1835 ontving hij een beroep van Liberton bij Edinburgh. Hier werkte hij tot 1843, het jaar van de ”Disruption”. Deze afscheiding betekende het einde van tien jaar strijd. Toen in die jaren de evangelicals in de Assembly in de meerderheid waren en besloten de plaatselijke gemeente een vetorecht toe te kennen in de procedure van beroep, werd de kerk door Londen teruggefloten en de klem van het patronaatsrecht nog vaster aangetrokken.
Voor Chalmers, Begg en enkele honderden predikanten bleef er geen andere weg meer over dan zich van de staatskerk los te maken en de Free Church te stichten. Begg verliet hierop Liberton en werd voorganger van de nieuwe gemeente in de buitenwijk Newington in Edinburgh. Hier bleef hij tot aan zijn dood in 1883, dus veertig jaar lang.
Begg liet zich in de loop van die jaren kennen als een calvinist, of liever gezegd een presbyteriaan, die niets en niemand vreesde als het over zijn beginsel ging. Hij voelde zich van harte verbonden met de Free Church en wilde zich conformeren aan haar beleid, mits zij de gereformeerde lijn zou voortzetten en afstand nam van alles wat hiermee in strijd was.
In de jaren rond 1850 zag hij een stroming opkomen die een andere koers wilde varen. Aanhangers van de vrijekerkgedachte, die haaks staat op de volkskerk als gevestigde kerk in de natie, kwamen steeds uitdrukkelijker naar voren op kerkelijke vergaderingen. Zij propageerden vereniging met de tweede grote afgescheiden kerk in Schotland, de United Presbyterian Church, die ook het zogenaamde ”establishment principle” afwees.
Begg beschouwde het verlaten van dit aloude beginsel als een verloochening van de gereformeerde identiteit van kerk en staat. Hij verzette zich ook tegen de invoering van orgels en gezangen in de eredienst, waarbij hij echter een minderheid vertegenwoordigde.
Toen de Free Church in theologisch opzicht een liberale koers ging varen, was Begg de onbetwiste leider van de partij die als ”constitutioneel” het klassieke karakter van leer en kerkelijke praktijk wilde handhaven. Vanuit de Highlands stond de bekende John Kennedy uit Dingwall aan zijn zijde. Beiden hadden vanwege hun grote kwaliteiten en diensten de titel van D.D., Doctor of Divinity, verkregen. Ze waren vrienden die elkaar door dik en dun steunden. Zij vertegenwoordigden wel een minderheid, maar hadden toch zo veel invloed dat de fusie tussen de beide afgescheiden kerken werd uitgesteld en pas in 1900 werd doorgevoerd. Zij wilden op dit punt van geen enkel compromis weten.
Debater
Begg vertoonde vooral in prediking en pastoraat zijn sterke kanten. Maar ook als polemist liet hij zijn vaardigheden zien. Het deerde hem niet als men hem voor een ouderwetse prediker uitmaakte. Dit gold ook voor zijn visie op de Rooms-Katholieke Kerk. De invoering van de Emancipation Act in 1829 was voor hem al een teken aan de wand. Een teleurstellende ervaring met een ex-roomse predikant die als een vazal van het pauselijke systeem naar voren kwam, noodzaakte hem om de Assembly op het gevaar van het pausdom te wijzen.
In 1851 initieerde hij het maandblad ”Bulwark”, dat aandacht moest schenken aan de controverse met Rome. Een jaar later verscheen zijn boek ”Handbook of Popery”, waarin hij het verderfelijke van de roomse leer aantoont.
Intussen was de ”Scottish Reformation Society” in het leven geroepen om de opdringerigheid van Rome tegen te gaan, vijftien jaar later gevolgd door het interkerkelijke ”Protestant Institute”, dat vooral een educatief doel voor ogen had. Aan beide organisaties was Begg met hart en ziel verbonden. Conferenties om op de gevaren van het pausdom te wijzen, werden door duizenden Schotten bezocht. Tijdens een bezoek van de Italiaanse koning Victor Emmanuel kreeg Begg de gelegenheid om in een toespraak de zaak van de vervolgde waldenzen te bepleiten. In 1878 moest hij echter met lede ogen aanzien hoe de pauselijke hiërarchie in zijn land hersteld werd.
Hoogtepunten in zijn leven waren de opening van het hoofdkantoor van het ”Institute” en van de ”Reformation Society” aan de George IV Bridge en de aankoop van de Magdalen Chapel in Edinburgh, de kerk waar de eerste Assembly van de Schotse kerk in 1560 gehouden werd. Nog steeds zetelt in dit gerenoveerde kerkgebouw het kantoor van de actieve zustervereniging van ”Protestants Nederland”.
Zondagsontheiliging
Binnen zijn eigen kerk voelde Begg zich de laatste jaren van zijn leven steeds meer een roepende in de woestijn. Het verloop van het proces tegen de Bijbelcriticus Robertson Smith was voor hem een teken aan de wand. De toenemende wereldgelijkvormigheid en zondagsontheiliging, ook binnen de Free Church, deden hem verdriet. Zijn arbeidsveld bleef breed en strekte zich ook uit tot het maatschappelijke leven. Hij bepleitte de rechten van de armen, streed voor betere werkomstandigheden in de fabrieken en brak een lans voor verbetering van huisvesting en sanitaire voorziening, hervorming van feodale landoverheersing en vernieuwing van onderwijs.
Zijn strenge calvinistische opvattingen werden aan het einde van zijn leven door weinigen gewaardeerd. Toch hadden vriend en vijand respect voor deze man Gods die zichzelf ten behoeve van zijn idealen zo wegcijferde.
Na een zeer arbeidzaam leven ging hij op 29 september 1883 heen. Zijn vrienden John Kennedy en George Smeaton gedachten hem in een dienst in zijn kerk in Newtington. Zijn herinnering wordt nog levend gehouden in ”The James Begg Society”, die op dezelfde wijze als hij het reformatorische gedachtegoed in Groot-Brittannië wil verbreiden.