Binnenland

Dr. Joep de Hart: Veel belangstelling jongeren voor religie

Hij registreert een ontwikkeling die zijn weerga in de Nederlandse geschiedenis nauwelijks kent: de massale leegloop van kerken sinds de jaren zestig en zeventig. Over de gevolgen van de secularisatie en over de zoektocht naar nieuwe vormen van religiositeit verschijnen van zijn hand regelmatig publicaties. Wat maken de cijfers over de ontkerkelijking bij dr. Joep de Hart, godsdienstsocioloog en wetenschappelijk medewerker van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zelf los? „Ik ben van nature geen man van jeremiades. Het lijkt mij niet dat voor christenen het moment is aangebroken om de handdoek in de ring te gooien.”

Ben Tramper
24 October 2008 09:55Gewijzigd op 14 November 2020 06:36
Godsdienstsocioloog dr. Joep de Hart neemt onder jongeren veel belangstelling voor religie waar. „Er is onder hen een hunkering naar het heilige, naar geborgenheid.” Foto Sjaak Verboom
Godsdienstsocioloog dr. Joep de Hart neemt onder jongeren veel belangstelling voor religie waar. „Er is onder hen een hunkering naar het heilige, naar geborgenheid.” Foto Sjaak Verboom

Hij houdt van muziek en luistert er bijna de gehele dag naar, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, zowel thuis, in zijn woning in Zoetermeer, als op zijn werkkamer, hoog in de Haagse kantoorflat van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waar het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is neergestreken. Niet alleen klassieke muziekstijlen bekoren hem, ook populaire. „De keuze hangt af van de stemming waarin ik verkeer. Als ik aan een artikel moet beginnen en een leeg vel papier voor me heb, kies ik iets rustgevends. Krijgt het verhaal vorm en ben ik eenmaal op dreef, dan zet ik graag een mooie symfonie van Mozart op”, zegt dr. De Hart.U bent jarenlang lid geweest van verschillende kerkkoren. Welke stem zong u?
„Meestal voegde ik me bij de baritons, maar als het nodig was stond ik de bassen bij. Mijn stem heeft een vrij groot bereik. Dat betekent wel dat ik ervoor moest waken niet al te langdurig grenzen te overschrijden. Dan zou ik het risico lopen m’n stem te beschadigen.

In de tijd dat ik als docent bij de universiteit in Nijmegen werkte, was ik lid van twee koren: een gewoon koor dat ’s zondags optrad in een oecumenische gemeente in de nieuwbouwwijk waar ik woonde én een schola cantorum waarvan het repertoire voor een groot deel uit gregoriaanse gezangen bestond. Dat koor was min of meer op afroep beschikbaar. Was er een begrafenis in de buurt, dan werden wij opgetrommeld om te zingen.”

Wat gebeurt er met u bij het luisteren naar gregoriaanse gezangen?
„Moeilijk te zeggen. Ik geniet van muziek zonder erover te reflecteren waaróm ik ervan geniet. Het klinkt misschien pathetisch, maar het heeft onder meer te maken met verstilling en gevoelens van vertrouwdheid.

Het roept ook herinneringen op aan mijn jeugd. Ik ben opgegroeid in Kampen, mijn ouders waren rooms-katholiek. ’s Zondags stond ik met mijn leeftijdgenoten in het koor van het kerkgebouw. Hoog verheven boven het kerkvolk zongen wij onze liederen. In het Latijn. Niemand vond het erg dat we de teksten niet begrepen. Misschien is dat typisch voor katholieken. Iedereen kon er juist daardoor het zijne in kwijt.”

„Natuurlijk maakte het verschil dat ik in Kampen woonde en niet in Vlaanderen of Italië, waar iedereen hetzelfde geloof heeft. In Kampen was dat anders. Dat verschil was ik mij al vroeg bewust. Als ik met mijn step naar school reed, werd ik wel eens nageroepen met ”Paapse, paapse”. Dat soort sentimenten speelde toen nog volop. Bij een voetbalwedstrijd tegen de ”christelijken”, zoals wij de jongens van hervormden huize noemden, waren wij erop gebrand te winnen.

Het zingen, het credo, de hoge mijters, de geur van wierook en de processies in de tuin van de pastorie, dat heeft mijn diepste innerlijk sterk gevormd, denk ik. Dat is vermoedelijk ook de reden waarom ik nooit intensief heb geworsteld met existentiële vragen. In gesprekken die ik voor mijn werk met mensen over hun geloof voer, stuit ik vaak op radeloze ”waaroms” en ”waarheens”. Ik ken ze niet uit eigen ervaring.”

Later leerde u de Latijnse teksten van gregoriaanse gezangen kennen en begrijpen. Hoe stond u tegenover de inhoud?
„Die sprak mij aan. En nóg. Gelukkig zijn de woorden nooit helemaal vastgespijkerd op bepaalde, eenduidige betekenissen. Daar heb ik nooit behoefte aan gehad.

Veel moderne teksten van kerkliederen geven iets van het beeld van het trekken weer: Gods volk is onderweg. Dat sluit aan bij de dynamiek waarin mensen van vandaag leven. Wij zijn voortdurend op zoek naar nieuwe ervaringen, andere vergezichten. Het gregoriaans biedt daarin tegenwicht. De liederen vormen een contrapunt, ze zijn verweven met zoiets als een tempelreligie, waarin de beleving van rust en heelheid centraal staat.”

Als godsdienstsocioloog verdiept u zich intensief in de geloofsbeleving van mensen. Een van de vragen die u hen voorlegt is of zij geloven in een leven na de dood. Welk antwoord geeft u daar zelf op?
„Ik geloof er zeker in, al heb ik er geen concrete voorstellingen bij. Met de manier waarop gewone mensen in de middeleeuwen met het geloof omgingen, kunnen wij in onze tijd niet meer uit de voeten. Zij geloofden letterlijk in duivels en het hellevuur. De geestelijken maakten er dankbaar gebruik van om hun positie in de samenleving te handhaven. Moderne mensen verstaan zulke zaken als een metafoor voor het kwaad dat moet worden overwonnen.

Nederlanders zijn selectief in het geloof. Zonde, eindigheid, het bestaan van de hel, dat hebben ze afgeschreven. Wat ze willen behouden, is de overtuiging dat bidden helpt, dat wonderen bestaan en dat er een leven van geluk en voorspoed is na de dood. Wij zijn religieuze positivo’s, we wandelen aan de zonnige kant van de straat.”

In het onderzoek ”God in Nederland” spreekt u over een blenderspiritualiteit. Wat bedoelt u ermee? Herkent u die vorm van religiositeit bij uzelf?
„Veel mensen stellen op kruispunten van hun leven een cocktail samen. Op de religieuze markt is van alles te krijgen. Allerlei ingrediënten uit verschillende geloofsculturen worden in de aanbieding gedaan. Mensen kiezen uit wat van hun gading is, stoppen dat in een blender en maken een eigen mix waarvan ze drinken zolang ze er behoefte aan hebben. Breekt een nieuwe levensfase aan, dan gaan ze op zoek naar een nieuw drankje.

Zelf dans ik vooral op het vloertje dat in mijn jeugd is gelegd, het rooms-katholicisme uit de jaren vijftig. Als ik op het heetst van de dag in een zuidelijk land een oude, koele kathedraal binnenloop, dan voelt dat als thuiskomen. Mijn persoonlijk geloof heeft vooral te maken met de notie van gezamenlijkheid. ”Ubi caritas et amor, Deus est”. Ja, zo voel ik dat: waar vriendschap is en liefde, daar is God.”

„Veel van mijn geloof is onuitgesproken en daardoor in de ogen van veel protestanten mogelijk ongrijpbaar. Ik vind het niet altijd nodig er woorden aan te geven. Misschien uit vrees iets kapot te maken. Wij zijn van huis uit ook niet gewend over het geloof te praten. Rooms-katholieken hebben niet zo’n hoge preektoon.”

Zo’n 20 procent van de Nederlanders geeft aan regelmatig, een keer per twee weken, naar de kerk te gaan. Hoort u bij die groep?
„Ja, maar ik ga niet alleen naar een rooms-katholieke kerk, ik bezoek van tijd tot tijd ook een evangelische, lutherse of remonstrantse gemeente. In het verleden heb ik wel diensten meegemaakt van kerken van orthodox-gereformeerde signatuur, zoals de Gereformeerde Gemeenten of de Christelijke Gereformeerde Kerken. De ernst die ik daar proef, vind ik mooi. Er zit ontegenzeggelijk minder ’klopklop’ in de geloofsbeleving van de mensen van deze kerken dan in die van de rooms-katholieken.”

Gemeenteleden worden niet in het ongewisse gelaten over zaken als het leven na de dood.
„Zeker. Wat mij ook treft, is de relativering van het menselijk vermogen, de grenzen waarop wij stuiten, de genade waaraan je je moet overgeven en die je niet zomaar naar je hand kunt zetten. Zeker in deze overspannen tijd zijn dat behartenswaardige zaken. Ook al beleef ik die zelf anders, ik zie wel in waarom veel mensen er waarde aan hechten.”

Waarom zou dat zo zijn, denkt u?
„In de streek waar ik vandaan kom, zijn helden vaak antihelden: ook al leveren mensen grootse prestaties, zij zullen zichzelf niet op een sokkel plaatsen alsof zij zojuist het land hebben gered. De overtuiging dat je net als iedereen afhankelijk bent, is er diep geworteld. Dat houdt je stevig bij de grond.”

Maar vrijblijvend is het bijwonen van een kerkdienst volgens hen niet. Mensen naast u in de kerkbank zouden u willen zeggen dat wat de predikant de gemeente voorhoudt, ook voor u geldt.
„U bedoelt dat zij van mening zijn dat zij het ware geloof hebben? En dat alle mensen moeten geloven zoals zij? Die gedachte ken ik natuurlijk vanuit m’n eigen traditie. Ook de Rooms-Katholieke Kerk is er niet afkerig van de pretentie te voeren de ware kerk te zijn. ”Extra ecclesiam salus non est”: buiten de kerk is geen heil. Die uitspraak werd al vroeg in de kerk geformuleerd.”

Stoort die gedachte u?
„Nee. Voor mij is het geen probleem als mensen in hun eigen kring zo denken. Een vereniging of een kerkelijke gemeente kan prima op orthodoxe leest zijn geschoeid. Waarom niet? Ik weet dat zulke gemeenschappen voor een stabiele groep mensen tot steun zijn. Tegelijk ben ik er zeker van dat je anno 2008 een samenleving niet meer kunt inrichten volgens het beginsel dat er slechts één ware overtuiging is.”

U publiceert regelmatig artikelen over kerkverlating. De cijfers spreken boekdelen: in 1970 waren ruim 9,5 van de 14 miljoen Nederlanders lid van een kerk, in 2006 nog geen 7 van de 16 miljoen. Wat maken zulke gegevens bij u los?
„Om te beginnen zou ik zeggen: Het is minder verbazingwekkend dan op het eerste gezicht lijkt. De wereld verandert en het geloof verandert mee. Dat is van alle tijden. Er is bovendien niet alleen sprake van leegloop, er zijn ook kerken die groeien, sommige zelfs spectaculair. Niet alle kerken hebben het moeilijk.”

De kerken die nu de Protestantse Kerk in Nederland vormen, zagen het ledenaantal de afgelopen decennia zelfs halveren. Kunt u zich indenken dat er mensen zijn die daar wakker van liggen?
„Zeker. De bezorgdheid over de kerkelijke ontwikkelingen vind je vooral bij mensen van mijn leeftijd en ouder. Meestal hebben zij het verzuilde Nederland als referentiekader. Toen zaten de kerken bomvol, had Nederland van alle landen ter wereld de meeste missionarissen per hoofd van de bevolking en vond bijna al ons onderwijs plaats op een confessionele grondslag. Dat was een unieke situatie.”

„Het gaat mij te ver de ontkerkelijking het ingrijpendste keerpunt in de Nederlandse geschiedenis te noemen. Enkele maanden geleden was ik te gast op een congres van orthodox-gereformeerde mensen. Mij trof hun grote bezorgdheid. Alsof God uit Nederland was geëmigreerd. Zou het ooit nog goed komen? Zelf denk ik zo helemaal niet. Het geloof zoekt naar mijn overtuiging altijd nieuwe beddingen en weet die ook te vinden.

Er zijn zaken die extra zorg verdienen, bijvoorbeeld als het gaat om de moraal. Zijn wij in staat normen en waarden in stand te houden nu die al minder worden gevoed uit religieuze bronnen? Kunnen meer scholing en een hoger opleidingsniveau van de bevolking zorgen voor compensatie? We zitten midden in een veranderingsproces. Het is lang niet zeker waar wij uitkomen. Maar het lijkt mij te vroeg om nu al klaagzangen aan te heffen en de handdoek in de ring te gooien.

Onder jongeren zie ik veel belangstelling voor religie. Er is onder hen een hunkering naar het heilige, naar geborgenheid. Zij groeien op met het idee dat het geloof niet een gesloten systeem is, maar zich voortdurend ontwikkelt. Je hebt de wijsheid niet in pacht, je moet steeds opnieuw kijken wat voor jou relevant is. Jongeren bouwen vaak een levensbeschouwelijk onderkomen, zoals veel vogels hun nest maken met allerlei materialen die ze in de buurt aantreffen: houtsnippers, stukjes plastic en veertjes uit een kippenren.”

Klopt het beeld dat de ontkerkelijking haar dieptepunt heeft bereikt?
„Vooralsnog lijkt de leegloop door te gaan. De mensen die een losse band met de kerk hebben, zijn weg. We gaan naar een situatie toe waarbij een harde kern overblijft. Bij de grote kerken worden jaarlijks 170.000 leden uitgeschreven.

Zeker, gemeenten van evangelische snit groeien jaarlijks met zo’n 16.000 mensen, maar dat kun je onmogelijk een keerpunt noemen. De mensen die zich bij een broedergemeente of een baptistische groepering aansluiten, zijn meestal van een kerkelijke komaf. Er is dus sprake van een ”circulation of the saints”, een rondpompen van gelovigen.”

Nederland is een proeftuin van religies, schreef u ooit. Waarin mondt dat uit?
„In elk geval in pluriformiteit en versplintering. Individualisering is een kracht die vooralsnog dominant blijft, niet alleen in de kerk, maar ook in bijvoorbeeld de politiek. Ze komt tot uiting in de wijze waarop mensen zich kleden en in de taal die zij gebruiken: heel divers en veelkleurig.

Ook de gereformeerde gezindte ontkomt naar mijn inschatting niet aan het proces van individualisering. Dat hoeft bepaald niet de ondergang van het religieuze erfgoed te betekenen. Het lijkt mij niet zo christelijk de hoop te laten varen. Ik kan mij niet voorstellen dat voor christenen het moment is aangebroken de handdoek in de ring te gooien.”

„Volgens mij zou de gereformeerde gezindte lering kunnen trekken uit het verleden. Twee elementen waren in de eerste eeuwen van onze jaartelling van groot belang voor de ontwikkeling van het catacombenchristendom tot een wereldkerk: sociale bewogenheid én het vermogen een kerk op te trekken op de fundamenten van het heidendom. Christenen waren begaan met anderen op een manier die de aandacht trok: zonder aanzien des persoon, zonder te letten op taal, etniciteit of wat ook.”

Nog even terug naar de koormuziek. Twee jaar geleden schreef u een essay over de dichtheid van koren in een regio als graadmeter voor maatschappelijke betrokkenheid. Hoe serieus was dat?
„Bloedserieus. Ik ontleende het idee aan een degelijk, internationaal befaamd onderzoek van de Amerikaanse politicoloog R. D. Putnam. De kern is dat mensen voor een gelukkig leven niet alleen zijn aangewezen op financieel kapitaal; zij hebben ook een sociaal tegoed nodig. Kun je je ei kwijt als je enthousiast bent over iets? Heb je iemand bij wie je kunt aankloppen om advies?

Putnam vond allerlei graadmeters aan de hand waarvan in een regio het sociaal kapitaal kan worden vastgesteld. Hoe zit het met het ziekteverzuim? Hoe met het aantal mensen dat de belasting niet wil betalen en dat bij politieke verkiezingen thuisblijft? Welnu, kijk onder andere naar het aantal koren. Is het hoog, dan ziet het er goed uit.

De socioloog Max Weber kon zich niet voorstellen dat koorzang tot enige deelname aan het publieke leven zou kunnen leiden. Hij had het mis. Waar veel wordt gezongen, blijkt het sociale klimaat aangenamer dan waar dat niet gebeurt.”


Levensloop
Dr. Joep de Hart is geboren en getogen in Kampen (1954). Zijn ouders gaven hem de namen Johannes Josephus Maria. Na zijn opleiding aan het Thomas à Kempislyceum te Zwolle studeerde hij psychologie en godsdienstsociologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 1989 promoveerde hij op een onderzoek naar de politieke en religieuze ontwikkeling van jongeren.

Van 1983 tot 1993 doceerde dr. De Hart cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen. Daarna ging hij als senior onderzoeker aan de slag bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), waar hij studie doet naar religieuze ontwikkelingen en veranderingen in de moraal. Hij schreef enkele toonaangevende boeken, waaronder ”God in Nederland” (2007) en ”Meer geloof, minder kerk: religieuze veranderingen 1966-2006” (2006).

Dr. De Hart is gehuwd met drs. Anneke Duine en vader van drie kinderen in de leeftijd van 16 tot en met 21 jaar.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer