Theoloog van de vernieuwing kerkmuziek
De liturgische en kerkmuzikale protestantse wereld onderging in de 20e eeuw enorme veranderingen. Voor het eerst sinds de 16e eeuw vond er een grondige theoretische doordenking plaats van de eredienst en zijn muziek. In de kerkmuzikale bezinning in Duitsland, maar ook in Nederland, heeft de Duitse theoloog Oskar Söhngen een fundamentele rol gespeeld. Vijfentwintig jaar geleden overleed hij.
Prof. dr. Oskar Söhngen (1900-1983) was zijn leven lang actief op het brede gebied van kerk, kerkelijke kunst en theologie. Toch had vooral de kerkmuziek zijn hart en aandacht. Zijn lezingen en publicaties over de kerkmuziek hebben velen in Duitsland en Nederland geïnspireerd en de ogen geopend voor de fundamentele betekenis van kerkmuziek voor kerk en geloof.Söhngen werd al vóór de Tweede Wereldoorlog dé woordvoerder van de vernieuwingsbeweging die gezichtsbepalend werd voor de 20e-eeuwse kerkmuziek. Deze vernieuwingsbeweging kenmerkte zich -meer dan voorheen- door het feit dat zij niet alleen aandacht vroeg voor de liturgische context en de relevantie van kerkmuziek, maar ook voor de artistieke kwaliteit van de muziek.
Daarbij zetten Söhngen en de zijnen zich af tegen de 19e-eeuwse kerkmuziek, die te mensgericht en te subjectief werd gevonden. Zij zochten evenmin aansluiting bij de destijds moderne muziek van de Tweede Weense School (Arnold Schönberg, Alban Berg en anderen). Als oriëntatiepunt voor de gewenste kerkmuziek richtten zij zich op de muziek uit de Duitse barok (Bach en Schütz), die als ”objectief” werd gezien en daarom des te beter geschikt zou zijn om het Woord te kunnen dragen.
Hoewel Söhngen al vóór de Tweede Wereldoorlog in Musik und Kirche, het tijdschrift van de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging, regelmatig schreef over muziek in de liturgie, verschenen zijn belangrijkste publicaties hierover in de jaren zestig. In het vierde deel van het liturgische handboek ”Leiturgia” (1961) publiceerde Söhngen een omvangrijk artikel over de theologische grondbeginselen van de kerkmuziek. Het artikel werkte hij uit tot zijn meest bekende boek: ”Theologie der Musik” (1967). Daarin ging Söhngen uitvoerig in op de plaats en functie van muziek in de liturgie, waarbij hij argumenteerde vanuit de Schrift en de kerkhistorie. Wat dat laatste betreft, haalde hij vooral met veel instemming de visie van Luther naar voren.
Söhngen heeft veel gedachten geformuleerd die tot op de dag van vandaag bijzonder waardevol zijn. Zijn Bijbelse fundering van de kerkmuziek en zijn visie op de plaats en functie van muziek in het christelijke leven zouden heden ten dage meer bekendheid verdienen.
Derde Rijk
Juist vanwege zijn grote verdienste op dit gebied is het bijzonder tragisch dat Söhngen tussen 1937 en 1945 de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging gepropageerd heeft als passend binnen de ideologie en cultuur van het Derde Rijk. Zo heeft hij bijvoorbeeld verband gezien tussen het nationaalsocialistische ”Gemeinschaftslied” en het reformatorische koraal, en heeft hij een rol gespeeld bij de ”Entjudung” van de Duitse kerkmuziek.
Nog tragischer is dat Söhngen na de oorlog in zijn publicaties elk verband tussen de kerkmuziekvernieuwing en het nazisme heeft ontkend, maar dat hij daarentegen de kerkmuziekbeweging juist presenteerde als een verzetsbeweging die gelieerd was aan de Bekennende Kirche. Aanvankelijk werd deze voorstelling van zaken algemeen aanvaard, maar in de jaren zestig en vooral na 1980 hebben scribenten aangetoond dat Söhngen de geschiedenis vervalste, onder andere door zijn eigen publicaties uit de nazitijd opnieuw te publiceren, waarbij hij stilzwijgend elke belastende passage herschreven had. Pas kort voor zijn dood heeft Söhngen in een open brief aan een van zijn critici, Hans Prolingheuer, schoorvoetend toegegeven dat hij zich in zekere zin aangepast heeft aan het nationaalsocialisme.
Nederland
Het gedachtegoed van Söhngen werd in Nederland sterk gepromoot door de lutherse kerkmusicus Willem Mudde (1909-1984), die al in de jaren dertig schriftelijk contact had met Söhngen en in 1942 een aantal maanden bij hem in Berlijn studeerde. Mudde werd in het naoorlogse Nederlandse protestantisme een autoriteit op kerkmuzikaal gebied. Hij heeft veel artikelen van Söhngen in het Nederlands vertaald en de Duitse theoloog regelmatig naar Nederland gehaald om lezingen te houden.
Mudde moet ervan op de hoogte zijn geweest dat de Duitse kerkmuzikale vernieuwingsbeweging ten tijde van Hitler in zekere zin geïncorporeerd was in de nazicultuur en -ideologie. Maar evenals Söhngen heeft hij de mythe verkondigd dat ze een verzetsbeweging was.
Het is moeilijk te achterhalen welke motieven Söhngen en de zijnen hadden voor deze mythevorming. Mogelijk was er de angst dat het toegeven van fouten uit het verleden zou leiden tot een algehele mislukking van de kerkmuzikale vernieuwing en tot een ontkrachting van de stevig onderbouwde visie op (kerk)muziek.
Het zou inderdaad zeer te betreuren zijn wanneer men vandaag de dag, vanwege de rol die ze speelde ten tijde van het Derde Rijk, alles wat de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging heeft voortgebracht zou verwerpen of negeren.
Oskar Otto Erich Söhngen wordt op 5 december 1900 in Hottenstein (het huidige Wuppertal) geboren, waar zijn vader directeur is van een mijnbouwbedrijf. Hij studeert theologie, filosofie en muziekwetenschap aan de Rheinische Friedrich Wilhelms Universität te Bonn en aan de Philipps Universität te Marburg.
Aan de universiteit van Bonn promoveert hij in 1922 tot doctor in de filosofie. Twee jaar later wordt hem aan de Marburger universiteit een theologisch Lizenziat (een soort academische vergunning) verleend, op basis waarvan hij in 1927 predikant wordt in Köln Kalk. Hij ontpopt zich steeds sterker als iemand met grote interesse voor kerkmuziek. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat hij in 1932 benoemd wordt tot hoofd van de afdeling muziek van de Evangelische Kirchenoberrat in Berlijn. Sindsdien bekleedt Söhngen tot aan zijn pensioen centrale en invloedrijke functies in de Duitse kerk. Zo wordt hij in 1952 vicepresident van de Evangelische Kirche der Union. Söhngen overlijdt op 28 augustus 1983 te Berlijn.
„Met de dood van prof. ds. dr. Oskar Söhngen –om hem maar eens voluit zo te noemen– is intussen over de periode der kerkmuziekvernieuwing, waarvan onze eeuw getuige werd, het doek nu wel gevallen. Er zijn weliswaar nog enkele markante figuren in leven die haar gezicht mede bepaald hebben, maar vele van haar hoofdpersonen zijn ons toch inmiddels ontvallen. (…) Van de nu ontslapen Oskar Söhngen kan in waarheid worden gezegd dat bij hem, als man van de kerk en als promotor der nieuwe kerkmuziek, alle draden samen kwamen. Hij was een centrale figuur, die met zijn universele visie op de verhouding van kerk en muziek, velen aan zich bond en velen ook inspireerde. Hoeveel nieuwe muziekwerken zijn niet dankbaar aan hem opgedragen en voor hoevelen heeft hij niet de kerkelijke poort en de weg naar openbare erkenning geopend. Söhngen te volgen en te lezen was een boeiende bezigheid. Hem te kennen en te beleven was een voorrecht. Tot zijn persoonlijke vriendenkring te behoren was ronduit een verrijking van het leven.”
Dr. Willem Mudde in een herdenkingsartikel in het tijdschrift Musica Sacra, oktober 1983.