Binnenland

„Keuterij in Drents landschap bedreigd”

De keuterijen, de meestal rietgedekte optrekjes van kleine boeren, dreigen uit het Drentse landschap te verdwijnen. Voor bouwhistoricus H. Ladrak, journalist E. le Gras en fotograaf Sake Elzinga genoeg reden om er het boek ”Keuterijen in Drenthe”, dat zaterdag verschijnt, aan te wijden.

17 October 2008 09:30Gewijzigd op 14 November 2020 06:34
VEENHUIZEN - De keuterijen, de meestal rietgedekte optrekjes van kleine boeren, dreigen uit het Drentse landschap te verdwijnen. Zaterdag verschijnt een boek over de typische boerderijtjes. Foto: keuterij in Ruinerwold. Foto's uit besproken boek.
VEENHUIZEN - De keuterijen, de meestal rietgedekte optrekjes van kleine boeren, dreigen uit het Drentse landschap te verdwijnen. Zaterdag verschijnt een boek over de typische boerderijtjes. Foto: keuterij in Ruinerwold. Foto's uit besproken boek.

Zo heel lang geleden -vijftig tot zestig jaar- is het nog niet eens dat op de keuterijen in het Drentse platteland volop werd geboerd. De keuterboertjes konden amper rondkomen van de opbrengst van de paar bunder grond waarover ze beschikten. „De meesten hadden er een baantje als klompenmaker bij”, vertelt Ladrak. „Hoewel ze klein waren, hadden de keuterijen alle kenmerken van een boerderij. Een woonkamer met bedsteden, een melkkeldertje, een karnkamertje en de deel met wat vee.”Hoewel de bewoners arm waren, bungelden ze niet helemaal onder aan de maatschappelijke ladder. „In belastingregisters uit de zeventiende eeuw staat hun onroerend goed genoemd. Het was toch een stukje bezit waarover ze geld moesten afdragen. Nog armer waren de mensen die bij iemand inwoonden in een of ander kamertje. Zij leefden meestal van de diaconie en hadden geen enkel bezit.”

De keuterijen ontstonden volgens Ladrak pas in de zeventiende eeuw. „Voor die tijd woonden kleine boeren, die door de grote agrariërs werden ingehuurd als arbeider, vaak bij hun baas in. Hij voorzag in hun onderhoud. Pas later zijn de boerenarbeiders zelfstandig gaan wonen.”

Paradoxaal
In het boek van Ladrak en Le Gras is een serie interviews opgenomen met bewoners van wie er eentje zelfs in een keuterij is geboren en er tot aan zijn overlijden heeft gewoond. Het algemene beeld dat uit die gesprekken naar voren komt, is paradoxaal, vindt Ladrak. „Mensen die in een keuterij zijn geboren of er eerder in hebben gewoond, willen niet meer geassocieerd worden met de armoede. Aan de andere kant zijn er liefhebbers die er veel geld voor overhebben om de boel op te knappen, erin te gaan wonen en de nostalgie te koesteren.”

Dat laat volgens de bouwhistoricus zien dat het in veel gevallen helemaal niet nodig is de keuterijen af te breken. „Met het afbreken van de idyllische onderkomens gaat een deel van de visuele geschiedenis verloren.” Ladrak geeft toe dat de optrekjes niet voldoen aan de eisen van deze tijd. „De onderkomens hebben vaak halfsteense muren waardoor het erg vochtig is in huis. Bovendien is de isolatie niet om over naar huis te schrijven. Een grondige verbouwing is onontkoombaar. Met het boek willen we handvatten geven hoe een keuterij verbouwd kan worden, terwijl de karakteristieke originele vormen behouden blijven.”

Hooiberg
Soms kan zo’n verbouwing met de beste bedoelingen toch misgaan, zegt Ladrak. „In Rolde sloeg een koper van een keuterij aan het klussen. Hij verbond de woning met een erachter gebouwde hooiberg met een kap op vier palen. Het geheel is weliswaar heel goed bewoonbaar geworden en het ziet er ook erg fraai uit, maar historisch gezien klopt er niets van. In Drenthe bouwde men nooit zulke hooibergen. Hooi en rogge lagen in overkapte schuren.”


In het boek ”Keuterijen in Drenthe” komt onder anderen Berend Spiegelaar aan het woord. Tot aan zijn overlijden twee weken geleden woonde hij in de keuterij waarin hij in 1925 werd geboren.

„…Ik woon nu alleen, maar toen mijn ouders nog leefden, zaten we hier met z’n zessen. Je leefde bovenop elkaar, maar je wist niet anders. Er stond ook nog een klompkachel en houtkachel in de woonkamer. Gas kwam pas in de jaren zestig. We werkten hard. Als ik uit school kwam, moest ik meehelpen. Er was altijd wel wat te doen. De tuin schoffelen, aardappels poten of bonen plukken.

Het was toen wel gezelliger dan tegenwoordig, ook in het dorp. Als er aardappels moesten worden afgeleverd in Zuidlaren, dan hielp je elkaar. Naoberplicht, dat was er toen tenminste nog. De mensen zijn tegenwoordig meer op zichzelf en er is veel import gekomen. Aardige mensen, maar je ziet ze minder. Vroeger had men elkaar meer nodig.

Hier blijf ik zo lang mogelijk wonen, dit is mijn plekkie. Als ik weg moet, dan ga ik dood. Net als een kennis van mij die de gang naar een bejaardenhuis niet overleefde. Ik heb hier mijn contacten en ik ben nog humoristisch. Dat wil ik graag zo houden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer