Verlangen naar het einde
„Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen.” Met die woorden, uit Jesaja 46:10b, deed ds. F. Mallan op 29 september 1948 intrede in de gereformeerde gemeente te Bruinisse. Maandag staat de emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland dus zestig jaar in het ambt.
Als hij het beleven mag. Want in elk geval tot voor kort zag het daar niet naar uit. Op 25 april, een week nadat hij 83 was geworden, werd ds. Mallan ’s nachts onwel. Per ambulance moest hij naar het ziekenhuis in Dordrecht worden gebracht.„Het is heel kritiek geweest”, zegt zijn dochter Maaike, die hem al sinds het plotselinge overlijden van zijn vrouw, twintig jaar geleden, verzorgt. „We dachten niet anders dan dat vader sterven zou.”
Na ruim een week mocht de predikant toch weer naar huis, en op dit moment „gaat het.” „Vooral de nachten zijn zwaar”, zegt ds. Mallan. Zijn stem is zacht, soms zelfs fluisterend. „Als het erop aankomt, ben ik gauw moe, hoor.”
Boston
Het gesprek heeft plaats in de ruime woonkamer van de Alblasserdamse pastorie. Vanuit zijn stoel heeft de predikant goed zicht op de Kerkstraat. Af en toe komt hij ineens naar voren - al zwaaiend. „Een lid van de gemeente.” Of: „Een paar kinderen uit de gemeente. Nee, ze zijn me nog niet vergeten.”
Op een tafeltje naast hem ligt een stapel boeken. Bovenop de recent bij De Groot Goudriaan verschenen autobiografie van Thomas Boston, ”Het leven is mij Christus”. Hoe vindt hij het boek? „Mooi! Ook van de andere predikanten hoor ik er goede geluiden over. De gedeelten die over Schotland gaan, vermoeien me wel wat. Maar Bostons leven, ja, indrukwekkend.”
Weidt Mijn schapen
Al als jongen van zes wist Frans Mallan dat hij dominee zou worden. „Ik zat bij ds. G. H. Kersten in de kerk, in Rotterdam, en kreeg te geloven dat ik ooit ook op de preekstoel zou staan. Toen ik elf jaar was en de Persoon des Middelaars Zich aan mijn ziel openbaarde, heb ik hetzelfde beleefd als Petrus: „Hebt ge Mij lief?” En toen kreeg ik dezelfde opdracht: „Weidt Mijn schapen.”
En dat is eigenlijk zo doorgegaan. Ik ben er in mijn jeugd altijd mee bezig geweest - al heb ik me er ook vaak aan willen onttrekken. Maar ik moest. Uiteindelijk heb ik me gemeld bij het curatorium, en werd ik toegelaten.”
Hoe was u als jongen?
„Als jongen… nou ja, het kwam toch openbaar dat de Heere in me werkte. Een paar jaar terug zijn er nog schooljongens uit mijn klas hier geweest. En die wisten dat nog. Als zij een spel gingen doen, zei ik: Ik blijf wel hier. Dan ging ik een boekje zitten lezen.”
Zijn dochter: „Mijn vader was zes jaar, toen las hij al in Brakel, de ”Redelijke Godsdienst”.” Ds. Mallan: „In de oude druk. Het was toen allemaal anders. Ik bezocht ook nogal wat volk van God hier en daar, zelfs in Bleskensgraaf in de hervormde kerk; of in de Hoeksche Waard, daar kwam ik ook veel. Altijd op de fiets, vanuit Rotterdam.”
Bruinisse
Op de Theologische School kreeg student Mallan behalve van ds. Kersten les van dr. C. Steenblok en diaken A. van Bochove. Uit de beroepen die hij vervolgens kreeg, nam hij dat van Bruinisse aan. „Niet zonder tegenstand. Bruinisse was een verwoest dorp. In de oorlog hadden de geallieerden er nogal huisgehouden. Onze kerk was verwoest, de hervormde kerk ook. Alleen de gereformeerde kerk, het kleinste kerkje, was blijven staan, en daar kerkten alle drie de gemeenten. Ik had er niet veel lust in. Maar ik heb de strijd moeten opgeven.”
Dat gebeurde in Noord-Holland. „Ik moest preken in Opperdoes, en liep de bus mis. In een restaurant heb ik toen zitten wachten op de volgende. Twee uur lang heb ik zitten bidden of ik niet naar Bruinisse hoefde. Maar ik kwam in Opperdoes, waar ik bij een ouderling nog even wat at. In het dankgebed haalde ik aan dat Christus, Die de Zoon des Vaders was, Knecht geworden was, en Zijn Vader in alles gehoorzaam geweest. Toen kreeg ik te zien: daar ontbrak het bij mij nu net aan. Toen werd ik overgebogen. En ik heb echt in Bruinisse moeten zijn, elf jaar lang.”
Ds. Kersten zou zijn bevestiging niet meer meemaken. Op 6 september 1948, deze maand eveneens zestig jaar geleden, overleed de voorman van de Gereformeerde Gemeenten. „Ik moest classicaal examen doen, en dat zou ds. Kersten afnemen. Maar de nacht ervoor stierf hij. Toen heeft dr. Steenblok het alleen gedaan. We waren allemaal een beetje van streek. Maar ds. J. Fraanje zei: „Niet klagen, maar om anderen vragen.””
Op 29 september 1948 bevestigde ds. Fraanje kandidaat Mallan tot predikant te Bruinisse, met als uitgangspunt 2 Korinthe 12:10. Intrede preekte ds. Mallan met de woorden uit Jesaja 46:10b: „Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen.” „Die preken zijn er zelfs nog. Ze zijn stenografisch opgenomen - bandjes waren er toen nog niet.”
De eerste twee jaar in Bruinisse stond ds. Mallan dus op een gereformeerde kansel. „In het gereformeerde kerkje werden zes diensten op een zondag gehouden. We kregen alle drie twee keer een uur.”
Dat moet voor u niet meegevallen zijn.
Bijna ondeugend: „Toen moest ik vlug praten, hoor!”
Scheuring
De jaren in het Zeeuwse waren veelbewogen. Op 1 februari 1953 had De Ramp, de watersnoodramp, plaats, die ook Bruinisse trof. „Ik heb heel wat mensen moeten begraven. Hele gezinnen. Zeven uit één gezin, vijf uit één gezin, veertien uit één familie. Een geschiedenis op zich. Onvoorstelbaar, wat een leed.”
In hetzelfde jaar deed zich nog een ingrijpende gebeurtenis voor. In de Gereformeerde Gemeenten voltrok zich de „droeve scheuring” waaruit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland ontstonden.
Over deze episode in de kleine kerkgeschiedenis is door de jaren heen al heel wat gezegd en geschreven. Vorig jaar, op een symposium in het kader van het honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Gemeenten, sprak ds. M. Golverdingen -opnieuw- uit dat het ontslag van dr. Steenblok als docent aan de Theologische School door de generale synode van 1953 „onwettig” is geweest. In een reactie hierop verklaarde ds. Mallan „blij” te zijn met de woorden van ds. Golverdingen. „Wat nu gezegd is, is historisch correct”, zei hij in deze krant. „Ik beschouw dit als een eerherstel, als een rehabilitatie van dr. Steenblok.”
In een reactie hierop merkte ds. P. Mulder vanuit de Gereformeerde Gemeenten op dat de „tweezijdigheid” in onder andere uw woorden wat ontbrak. „Zouden ds. R. Kok en dr. Steenblok en degenen die rondom hen stonden ook fouten gemaakt hebben?” vroeg hij zich af.
„Bij dergelijke situaties lopen spanningen soms hoog op, waardoor men tot ongenuanceerde uitspraken kan komen. Maar dat neemt niet weg dat het zo heeft moeten gaan.”
Maar ligt de schuld dan uitsluitend bij de ”synodalen”?
„Zonder schuld kom je er nooit uit. Maar dat ik deze weg heb moeten gaan, weet ik. Daar geeft de Heere tot op heden ook nog getuigenis van. De Heere mocht eens bij elkaar brengen wat bij elkaar hoort. Dat moeten wij niet doen. Tot op heden zijn wij nog niet beschaamd uitgekomen. Toen ds. M. van Beek stierf, stond ik er zelfs even alleen voor. Ik zat boven, op mijn studeerkamer, en ik zei: „Heere, hoe moet het nu? Ik heb toch geloofd dat ik deze weg moest gaan.” En toen sprak de Heere: „Gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens.” En dat is ook gebeurd.”
U bent altijd het gezicht van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland geweest. Hoe moet het verder met uw kerkverband als u straks wegvalt?
„Ik mag toch altijd geloven dat Christus de Koning van Zijn kerk is. En: we hebben ook weer predikanten gekregen, mensen waar we blij mee mogen zijn.”
Een redacteur van het Nederlands Dagblad schreef in 2005: Als ze in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland aan een paus zouden doen, dan werd het dominee Mallan. En onderzoeker dr. John Exalto noemde u de laatste gereformeerde heilige. Wat doen zulke typeringen u?
„Ach, dat ik een paus ben, heb ik door de jaren heen zo vaak gehoord. Bij de scheuring in 1980 (waaruit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband) ontstonden, AdH) ging het daar ook over. Ik zou de heerschappij voerende man zijn. Maar, dat kan ik eerlijk zeggen: Ik heb daar geen aanleiding toe gegeven. Ik heb zelf nooit een vooraanstaande plaats gezocht. In het minst niet.”
Liefderijk
Zes gemeenten diende ds. Mallan door de jaren heen. Na Bruinisse volgden Veenendaal (1960), Gouda (1968), Vlaardingen (1972), Rhenen (1976) en Alblasserdam (1984). In 1996 ging de predikant met emeritaat. Tot het laatste moment bleef hij echter actief, onder andere voor De Wachter Sions en in het opleiden van predikanten.
Op 25 april dit jaar moest hij het „opgeven.” Per ambulance werd ds. Mallan naar het Dordwijk ziekenhuis in Dordrecht gebracht. „En daar hebben ze me zó liefderijk behandeld. Mijn gedachten gingen toen uit naar de laatste uren van het leven van de Heere Jezus. Eerst voor Kajafas, toen voor Pilatus, en toen op Golgotha. Dat is toen zo groot voor me geworden.”
„Ik heb er goed gelegen”, zegt ds. Mallan. „En ik mocht weer thuiskomen. Maar ik mag geloven: dit is toch het einde. En ik verlang daarnaar. Eigenlijk heb ik ook steeds gehoopt dat ik mijn zestigjarig jubileum niet meer hoefde te beleven. Al die mensenverheerlijking. Je bent daar bang voor, hoewel de blijken van belangstelling en meeleven me goed doen. Maar het is allemaal goed wat de Heere doet.”
Wie is Christus voor u?
„Alles! De Drie-enige God hoop ik eeuwig de eer te mogen gaan geven. Ja, daar gaat al mijn verlangen naar uit.”