Bij alle drie de ict–bedrijven is sprake van „verwijtbaar handelen.” De Vries wil primair de schade voor 6100 gedupeerde beleggers verhalen op de directieleden, de commissarissen, de accountants en de grootaandeelhouders. „Hoewel de ondernemingen failliet zijn gegaan, zijn betrokken personen zeer bemiddeld”, oordeelt de VEB–directeur.

De vereniging heeft zich bij de aantijgingen aan het adres van genoemde bedrijven gebaseerd op persberichten, halfjaarcijfers, jaarverslagen, alsmede op krantenartikelen en interviews. Verder zijn verslagen van curatoren en notulen van aandeelhoudersvergaderingen doorgespit. VEB heeft tevens inlichtingen van insiders ontvangen en gesproken met betrokkenen.

De vereniging gaat verder met haar feitenonderzoek om een duidelijk beeld te krijgen van de precieze gang van zaken vóór de ondergang van de bedrijven. Ondertussen heeft de VEB over KPNQwest, Landis en LCI contact opgenomen met de effectenbeurs Euronext Amsterdam en met de Autoriteit Financiële Markten. Ze vraagt zich hardop af of deze toezichthouders hun taken wel voldoende hebben uitgevoerd. De drie bedrijven hebben volgens De Vries de wet– en regelgeving overtreden. „Wij zijn ook kritisch over de rol van de toezichthouder.”

Daarnaast hebben ook de curatoren een verzoek tot medewerking van de VEB ontvangen. Die moeten het beeld compleet maken. De Vries hoopt van de curatoren notulen van directie– en commissarisvergaderingen te krijgen.

Of de VEB daadwerkelijk juridische actie onderneemt, besluit de vereniging voor het eind van het jaar. Ze wil eerst het juridisch pad uitstippelen en weten of ze een redelijk kans heeft om de schade te verhalen. Aandeelhouders komen bij een faillissement als laatste aan de beurt bij het verdelen van de resterende buit. De Vries merkt evenwel op dat als aangetoond kan worden dat het bedrijf onrechtmatig heeft gehandeld de achtergestelde aandeelhouders gelijk kunnen worden gesteld met de concurrente crediteuren.