„Meer zuurdesem nodig in jeugdwerk”
„Het huidige jeugdwerk legt sterk het accent op de parel, maar het is zwak ten aanzien van het zuurdesemend gehalte van het geloof.” Volgens prof. dr. S. Hielema laat „de parel van drie weken vrijwilligerswerk in Afrika zich niet gemakkelijk vertalen naar de 49 weken die thuis worden doorgebracht.”
Bavinck kan ons daarbij helpen, zei prof. dr. S. Hielema tijdens de internationale conferentie ”Een parel en een zuurdesem” over Herman Bavinck (1854-1921), die vrijdag en zaterdag in Grand Rapids werd voortgezet.Dr. Hielema, hoogleraar aan het Redeemer University College en actief in het jeugdwerk, kritiseerde de „mantra” dat in het jeugdwerk alles om relaties moet draaien. „De relationele dimensie staat inderdaad centraal bij de wandel van de gelovige met God. Bij Bavinck zie je dat de Heere Jezus meer en meer Zijn doordesemend en herscheppend werk in ons doet. De mantra dat alles om relaties draait, ondermijnt opbouw. De diepste relaties worden gevormd in een context van een stimulerend leerprogramma. De kwetsbaarheid van veel jonge gelovigen maakt mij bang, omdat ik er niet zeker van ben dat hun geloof zal standhouden tijdens de onvermijdelijk uitdagingen en teleurstellingen die zullen komen. Een groei naar volwassenheid in het geloof is nodig.”
Cultuur
Op het programma stonden tal van lezingen. Zo refereerde de Amerikaanse filosoof prof. dr. N. Woltersdorff over Bavincks kennisleer. Dr. H. van den Belt diepte het verschillend spreken van Bavinck en B. B. Warfield over de zelfovertuigende kracht van de Schrift uit. In een parallelle zitting met prof. Hielema analyseerde dr. P. J. Visser de visies van Herman Bavinck en zijn neef J. H. Bavinck op religie, zending en Koninkrijk. Prof. dr. B. Kamphuis sprak over Bavincks visie op de katholiciteit van de kerk.
Prof. dr. G. Harinck vergeleek Bavinck met Geerhardus Vos (1862-1949), die door tijdgenoten wel de Amerikaanse Bavinck werd genoemd. Hij liet zien dat beide theologen buitengewoon veel gemeenschappelijk hadden.
Prof. Harinck: „Zowel Bavinck als Vos groeide op in de gereformeerde kerk van de Afscheiding, een milieu dat zich afzijdig hield van de cultuur. Beiden werden echter door hun ouders naar openbare onderwijsinstellingen gestuurd. Vos’ vader emigreerde naar Amerika en Geerhardus ging mee. De banden tussen Bavinck en Vos bleven echter.” Door de nauwe banden tussen Vos en Bavinck bloot te leggen, hoopt prof. Harinck beiden uit de schaduw van Abraham Kuyper te halen. „Hun afgescheiden, piëtistische achtergrond maakte dat zij nooit zelfverzekerde kuyperianen werden. Zij schreven de cultuur nooit antithetisch af, omdat zij geloofden dat God ook daarin werkzaam was. Ik denk dat hun opvatting meer te bieden heeft dan die van Kuyper.”
Collegedictaten
Behalve in de dogmatiek, gaf Bavinck in Kampen ook college in de ethiek. Dr. D. van Keulen analyseerde diverse collegedictaten. „Bavinck”, zo constateerde hij, „moet jarenlang tegelijkertijd aan zijn ”Gereformeerde Dogmatiek” en de ”Gereformeerde Ethiek” hebben gewerkt. De opzet is in veel opzichten gelijk. Uitgangspunt is de openbaring. De Bijbel is de kenbron en de norm. Het is dus zaak de Bijbelse gegevens te systematiseren, te beschrijven hoe deze in de kerk zijn gehanteerd en ten slotte deze gegevens te ontwikkelen met het oog op de eigen tijd.”
Van Keulen kwam tot de conclusie dat Bavinck de taak van de desbetreffende vakken op dezelfde manier definieert. „De dogmatiek geeft een antwoord op de vraag wat God voor ons doet, de ethiek zegt ons -als een gevolg- wat wij doen voor God. In de dogmatiek zeggen we dat God ons heeft liefgehad met eeuwige liefde, in de ethiek zeggen we: En daarom hebben wij Hem lief. Bij Bavinck is de ethiek geheel afhankelijk van de dogmatiek. Samen vormen ze een eenheid. Bepaalde onderwerpen, zoals de levensheiliging, behandelt hij kort in zijn dogmatiek, terwijl hij er uitgebreid op ingaat in zijn ethiek.”
Vrouw
Bavinck was zich er zeer van bewust dat de cultuur zich ontwikkelde in seculiere richting. Hij zocht naar een ethiek die inging op moderne vragen. Dr. C. M. van Driel behandelde in dat kader de visie van Bavinck op de positie van de vrouw, een onderwerp waarin de hoogleraar zich als Eerste Kamerlid verdiepte naar aanleiding van de discussies over de invoering van het algemeen kiesrecht.
„In zijn bezinning formuleert Bavinck een tweeledig principe: man en vrouw zijn een eenheid en van gelijke waarde, en tegelijkertijd zijn ze verschillend en ongelijk. Hij worstelde met het vormgeven van zijn overtuiging in een sterk veranderende samenleving. Hij erkende bijvoorbeeld dat vrouwen niet gemist konden worden in de fabrieken en dat hun bijdrage aan het gezinsbudget in bepaalde kringen noodzakelijk was, terwijl zijn overtuiging was dat moeders hun handen vol hadden aan hun gezin.”