De Waarheidsvriend / Kerkblad
De Waarheidsvriend
Waarom beroepen bepaalde vacante gemeenten geen kandidaat? Omdat het geen kandidaatsgemeenten zijn. Daarover schrijft P. J. Vergunst in De Waarheidsvriend (weekblad van de Gereformeerde Bond).„In de samenleving is het op een breed terrein vereist voor bepaalde functies ervaring te hebben. In toenemende mate is dit een gegeven dat de instroom van kandidaten in de gemeenten belemmert. Al ruim tien jaar geleden zei de toenmalige voorzitter van de hervormde visitatoren, ds. L. Korevaar: „Er is tegenwoordig een wat zakelijker instelling: de predikant moet waar voor zijn geld leveren en moet alles kunnen. Dat kan spanningen geven als men zich niet realiseert dat een jonge predikant nog veel moet leren. De spankracht, het incasseringsvermogen is niet meer zo groot, noch van de predikant, noch van de gemeente.”
De tendens dat kandidaatsgemeenten eerder overgaan tot het beroepen van een predikant, is de laatste jaren sterk geworden. Daarin zullen twee factoren meespelen. In de eerste plaats het feit dat gemeenten niet meer in klassen met bijbehorend traktement worden ingedeeld, waardoor ook kleinere gemeenten een predikant kunnen gaan beroepen. In de tweede plaats het gegeven dat de verscheidenheid ook in kleine gemeenten toeneemt en de problemen gecompliceerder worden, zodat een kerkenraad voor ervaring en bekendheid kiest. Juist in deze context is het moedig dat er gelukkig nog altijd kerkenraden zijn die een beroep op een kandidaat uitbrengen, soms dwars tegen de heersende trend in. Zij beseffen dat hun relatief kleine dorpsgemeente vanouds een leerschool is voor degenen die er de eerste stappen als predikant zetten. Jonge mensen mógen ook nog dingen minder goed kunnen. Trouwens: afhankelijk van hun gaven en achtergrond kunnen ze bepaalde situaties soms beter aanvoelen dan oudere predikanten, zodat het geen vast gegeven is dat ze het werk over de hele linie „minder goed zouden doen.” Bereidheid om te leren lijkt me daarom eerder een belangrijk criterium te zijn dan de ervaring.
Dat de kerk sinds enige jaren beginnende predikanten voor twee jaar een oudere collega als mentor geeft, is van grote betekenis in deze eerste ambtelijke jaren. Het is daarbij een vreugde te zien als jonge ambtsdragers in hun eerste gemeente groeien in kennis van het Woord, en in ambtelijke wijsheid. Jezus mogen we ook hierin als een voorbeeld zien. Over Hem lezen we in Lukas 2:52 dat Hij -in gesprek met de leraars uit de tempel- toenam in wijsheid en in genade bij God en de mensen. Ligt hierin niet het geheim van een zegenrijke ambtsuitoefening verborgen? Tot het staan naar vermeerdering van wijsheid en kennis mogen we afgestudeerde kandidaten en jonge ambtsdragers oproepen. De Heere kan een zekere -voor het oog soms nutteloze- periode in het leven op Zijn wijze gebruiken, waarin we ons verder kunnen bekwamen, waarin we in de omgang met God gelouterd en verder toegerust worden. Een afhankelijk (gebeds)leven gaat hier hand in hand met studiezin. Enige jaren als pastoraal medewerker kunnen evenzeer van betekenis zijn, op weg naar het als predikant ontvangen van een gemeente.”
Kerkblad
In Kerkblad (uitgave van de Hersteld Hervormde Kerk) schrijft dr. P. Buitelaar over het nagesprek over de preek, in de consistoriekamer, in de gezinnen en met de jongeren van de gemeente.
„Wordt er in onze consistoriekamers en in onze gezinnen veel of weinig of misschien helemaal niet nagesproken over de prediking? Bij mijn weten is daar nooit goed onderzoek naar gedaan. Het zou van betekenis kunnen zijn voor zowel de prediker, als de kerkenraad en de gemeente om te weten waarom hier wel en daar niet een gesprek over de prediking plaatsvindt. Nu moet je volstaan met eigen ervaringen en wat je van anderen hebt gehoord. Als het Woord Gods geopend mag worden, als oude en nieuwe schatten mogen worden opgedolven, als de prediking verschrikt en verkwikt en wij echt luisteren mogen, zal eerder gesproken worden dan wanneer dat niet het geval is. Als het Woord mag klinken en weerklank vindt in ons hart en doorklinkt in ons leven, valt er wat te praten. De duivel is echter niet alleen in de kerk, maar ook in de consistoriekamer aanwezig. Hij zal altijd trachten ons het stilzwijgen op te leggen of ons aan te zetten om over van alles en nog wat te spreken behalve over de preek. Toch komt het ook vandaag voor dat niet de duivel, maar de Heere de overhand heeft. Dan ontstaat zo’n nagesprek, voor de één ontdekkend en voor de ander bemoedigend. Ook voor de broeders die toch onder meer het toezicht hebben op de prediking, geldt: Laat geen stilzwijgen bij u gevonden worden!
Ik wil het echter vooral hebben over onze gezinnen. Er zijn vaders, maar vooral ook moeders, die de gewoonte hebben om onder de prediking aantekeningen te maken. Je ziet aan hen dat zij goed luisteren. En telkens als een nieuwe gedachte of een kernachtige uitspraak wordt gedaan, zie je hen schrijven. Zij leggen de hoofdgedachten vast om er later met hun opgroeiende kinderen over te kunnen spreken. Niet iedereen is daartoe in staat. Als je het echter kunt, is het heel verstandig om te doen. Het is een zegen als wij in ons gezin te pas en niet te onpas de preek ter sprake brengen. Je kunt beginnen met de vraag: Wat sprak je in de preek aan? Of wat vond je niet helemaal duidelijk? Het kan het begin zijn van een zinvol gesprek, waarbij het van betekenis is dat we goed luisteren naar onze jongere en oudere kinderen.
Als er geen plaats voor een gesprek is -er kunnen omstandigheden zijn die een gesprek onmogelijk maken- moeten we het ook niet afdwingen. Dat werkt averechts. We kunnen dan beter wachten tot er wel gelegenheid voor is. Soms is er helemaal geen gelegenheid om na te praten over de preek. Het kan zijn dat onze zoon of dochter er niet over spreken wil. Soms omdat hij of zij helemaal geen belangstelling heeft en met tegenzin naar de kerk gaat. Vaak komt dit voor in de puberteit als zij meer met zichzelf bezig zijn. Voor ouders is dat dikwijls een moeilijke periode. Als u niet meer met uw kinderen kunt spreken over de Heere en Zijn dienst, spreek dan maar met de Heere over uw kinderen. De Heere doet op het gebed nog wonderen. Soms zie je een jongen of een meisje totaal anders gaan denken en leven. En wat geeft dat bij ouders een vreugde en dankbaarheid. Vergelijk wat de apostel Johannes schrijft: „Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin, dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen” (3 Joh. vers 4). In de prediking zullen wij ook moeten denken aan onze jongeren. Als een tekst of perikoop ook maar enige aanleiding geeft om aandacht te besteden aan de vragen, zorgen en soms verkeerde gewoonten onder jongeren, mogen wij dat niet laten te doen. We hoeven echter geen aparte preek voor kinderen of jongeren te houden. Elke preek moet ook jongeren kunnen aanspreken. Zonder ook maar iets af te doen van de inhoud van de prediking, moeten wij voorkomen dat onze preken als saai, langdradig en al te theoretisch overkomen. Het gaat om een levende en praktikale Woordbediening, doorgloeid van de Heilige Geest en heel dicht bij het hart en leven van jong en oud gebracht. Wie hart voor de jongeren heeft, krijgt ook hun hart. Het valt mij regelmatig op, dat jongeren onder de preek niet zitten te praten maar aandachtig zitten te luisteren.”