Druppel in een tropische regenbui
Een beetje afwezig houdt Rafael een potje in zijn linkerhand. Z’n ogen staan hol. Regelmatig snuift hij, om even de knagende honger te vergeten. De jongen is een van de 60.000 weeskinderen in Mombasa, de grootste havenstad van Kenia. Hulp lijkt hier niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat. „Maar die druppel is er. Helpen is onze plicht.”
Een tropische regenbui stort zich uit over Mombasa. Bananenbomen buigen zwaar door. Op straat vormen zich grote plassen geelbruin zandwater. Chris van den Berg manoeuvreert zijn 4x4 voorzichtig over het slechte wegdek. Doorweekte Kenianen duwen hun zwaarbeladen handkarren voort.Het licht springt op rood. Ouderen en jongeren verdringen zich rond de wachtende auto’s. Op elk kruispunt dezelfde schrijnende situatie. Een bijna achteloos handgebaar naar de mond. Honger! Een jochie neemt zijn blinde vader aan de arm en blikt -auto na auto- hoopvol naar binnen. Bedelen is voor velen de enige manier om te overleven.
In het uiterste zuidoosten van Kenia, aan de Indische Oceaan, ligt Mombasa. De internationale havenstad is gebouwd op een eiland van zo’n 15 vierkante kilometer, met buitenwijken op het vasteland. Het aantal inwoners ligt rond de 1,5 miljoen. Alleen de hoofdstad Nairobi is groter.
Mombasa was eind 2002 wereldnieuws door twee aanslagen. Een autobom bij het Paradise Hotel kostte tien Kenianen en drie Israëliërs het leven. Op hetzelfde moment schoten terroristen vlak bij Moi International Airport een luchtdoelraket af op een Boeing 757 van Arkia Israeli Airlines (AIA).
Criminaliteit
De havenstad gaat gebukt onder grote problemen. De criminaliteit viert hoogtij, de werkloosheid is groot. De gevolgen van de bloedige onlusten rond de verkiezingen van eind vorig jaar eisen nog altijd hun tol. De hotels en resorts in de ooit populaire vakantiebestemming blijven grotendeels leeg. Toeristen mijden het land. Alleen het sekstoerisme bloeit onverminderd. Jonge meiden verdwijnen -vaak noodgedwongen- in de prostitutie.
Jongeren vormen een probleem apart. Mombasa telt 60.000 weeskinderen en 3000 straatkinderen. Wezen, halfwezen. Verstoten, verkocht, verslaafd, besmet. Afkomstig uit Ethiopië, Rwanda, Somalië, Tanzania en Uganda. De jongeren drommen samen in tien kampen, verdeeld over de stad. „Kinderen van hooguit 10, 12, 17 jaar”, wijst hulpverlener Ria Munyasya tijdens een rondrit door Mombasa.
Ria en Matheka Munyasya trekken zich het lot van de straatkinderen aan. De gastvrije Kenianen vangen op dit moment 29 weeskinderen (4 tot 7 jaar) op in het Dickson Children Centre, opgericht in juli 2004. Twee straten verderop ligt het in augustus 2005 geopende Onesimus Boys Centre met 25 straatjongens (12 tot 18 jaar). Voor jonge -zwangere- straatmeisjes staat het Warembo Girls Project open. „Velen zijn volledig onthecht.”
Shoulder2Shoulder financiert via s2sfoundation.org vanuit Nederland dit christelijke hulpproject. Vrienden sponsoren Ria en Matheka Munyasya via Stichting De Ondergrondse Kerk (SDOK). De kinderen krijgen voedsel, kleding, onderdak, onderwijs en Bijbelles. De achterstand van de kinderen is groot.
Rebecca, een oudere Keniaanse, geeft les in Onesimus. Een frisgeel gebouw met blauwe golfplaten. Aan het plafond hangt een peertje. Een jongen van 16 jaar buigt zich in de houten schoolbankjes over kleuterschoolwerk. Zes dagen in de week volgt hij de lessen. „Kinderen mogen in Kenia pas naar school als ze kunnen lezen en schrijven.”
Yuppenbestaan
Het Nederlandse echtpaar Chris van den Berg (31) en Jurjanne Dijkstra (31) beheert sinds twee maanden de projecten in Mombasa, samen met collega Mirjam de Lange (29). Het stel, afkomstig uit Amersfoort, raakte vorig jaar betrokken bij het werk. Tijdens een verlate huwelijksreis werden ze geconfronteerd met de schrijnende situatie in Mombasa. „De ellende had een enorme impact op ons.”
Matheka en Ria Munyasya vroegen of zij de projecten in de Afrikaanse havenstad wilden komen beheren. „De vraag sprak ons aan”, zegt het echtpaar, dat eerder inzette bij de opvang in Kosovo. „We verkeerden echter in vakantiestemming, dus wilden we eerst de tijd nemen om er in Nederland rustig over na te denken.”
Beiden werkten als consultant voor banken en verzekeringen. „We hadden een behoorlijk yuppenbestaan. Nieuw huis, mooie meubels, dure laptop, snelle Audi. We vroegen ons ’s avonds echter vaak af: Wat voegt dit werk toe aan ons leven?” Geleidelijk groeide het verlangen om werkelijk iets voor anderen te betekenen.
De keus viel op Kenia. Het huis werd verhuurd, de auto verkocht. „Mijn baas verklaarde me voor gek”, zegt Chris terugblikkend. Het echtpaar, gereformeerd vrijgemaakt, ervaart deze weg als Gods leiding in hun leven. „We nemen de concrete, Bijbelse opdracht om zorg te dragen voor wezen nu wel heel letterlijk”, zegt Jurjanne met een lach.
Door hevige gevechten in Kenia was het onmogelijk op de geplande datum in januari af te reizen. Tussendoor hebben ze vier weken lang de zorg voor een groot kindertehuis in Uganda op zich genomen. „We hadden de koffers toch klaar staan.” Twee maanden geleden zijn ze uiteindelijk in Mombasa aan de slag gegaan.
Voor drie jaar verbinden ze zich aan weeshuis en jongenscentrum. Salaris ontvangen ze niet. Een achterbancomité draagt zorg voor hun levensonderhoud. Via nieuwsbrieven op kajafoundation.nl houden ze het thuisfront op de hoogte.
Blote voeten
Op blote voeten loopt Gabriel (13) door de stad. Vijf jaar struint hij al over straat. Hij heeft honger. „Mijn moeder is gestorven en mijn vader is opnieuw getrouwd. Af en toe ben ik thuis, maar ik mag niet elke dag komen. Mijn tweede moeder wil me niet.” Een Keniaanse vrouw kookt in de openlucht eten op een kolenvuur. Een bord vol voor 20 eurocent. Gretig hapt Gabriel in de bruine bonen.
De groepen straatkinderen kennen een eigen, strakke, hiërarchische structuur. De ouderen sturen de -aandoenlijke- kleintjes eropuit om te bedelen. Of te stelen. De jongere gasten worden verplicht een deel van hun opbrengst af te staan. Of worden gedwongen tot homoseksuele handelingen.
De kinderen wonen in dichtopeengepakte kartonnen dozen of hutten van hout, plastic, takken en bladeren. De wind waait dwars door de belabberde behuizing, de tropische regen drupt.
Niet zo lang geleden is kamp Mamboxini, in het midden van de stad, platgebrand. Niemand durft het hardop te zeggen, maar het vermoeden bestaat dat de overheid er de hand in heeft gehad. „Het gemeentebestuur is corrupt”, bevestigt buurtbewoner Samosa. De brand maakte 150 tot 200 kinderen dakloos. De zwartgeblakerde grond is keurig aangeveegd.
Om de hoek ligt een drassig vuilnisbeltje. Kinderen en honden snuffelen tussen de rotzooi. Vlekken op de huid wijzen op schurft. Veel kinderen lopen met een gevuld flesje. Een sterke Bisonkitlucht dringt zich op. Lijmsnuiven maakt high. Even de ellende vergeten, even de honger niet voelen. De stap van lijm naar morfine en vervolgens heroïne is niet zo groot.
Getraumatiseerd
De straatjongens moeten, na het wilde leven in de openlucht, in de opvanghuizen opnieuw structuur in hun leven zien te krijgen. Overdag lessen volgen, ’s avonds huiswerk maken. „’t Valt niet mee”, zegt Ria. „Het zijn geen gemakkelijke kinderen. Velen zijn behoorlijk getraumatiseerd.” Regelmatig lopen er jongens weg uit Onesimus.
Sommigen keren na verloop van tijd terug. Om soms even later weer te vertrekken. „We kunnen hen niet tegenhouden.” Na een paar keer volgt een stevig gesprek. Uiteindelijk hopen Ria en Matheka dat „toch zeker de helft” erin slaagt een bestaan op te bouwen.
Matheka hoopt de opvangcapaciteit te kunnen uitbreiden naar 200 kinderen. „Het is misschien een druppel op een gloeiende plaat”, realiseren Chris en Jurjanne zich. „Maar die druppel is er. Helpen is onze plicht. Deze hulp mag bijdragen aan een verandering in het leven van kinderen.”
Shirley verhuurt zich aan mannen
Ineens duikt ze op in de donkere nacht. Strak spijkerjackje, sportieve gympen.
De palmbomen wuiven. Het terras van het Bamburi Beach Hotel in Mombasa biedt een mooi doorkijkje op het zilverwitte strand. Vissersbootjes schommelen onrustig in de branding. De nacht is warm.
Ze knoopt een vriendelijk praatje aan. Handen in de broekzakken. Levenslustig. Uitdagend. Een brede, ondeugende glimlach vult haar onschuldige gezicht. Het spaarzame licht valt op een rij helderwitte tanden. Ze slaat haar ogen neer. Toch ’n tikje verlegen.
Ze doet in zaken, zeker. Allerlei zaken. Allerlei sóórten zaken. Opnieuw dezelfde ondeugende lach. Nou ja, om precies te zijn, vooral een bepaald soort zaken. En bovendien, vanavond is ze nog vrij…
Ineens verstart ze. De guitige glimlach op haar gezicht bevriest. Stil staart ze voor zich uit. De vraag had ze niet verwacht. Ze blikt ontwijkend opzij. Nee, gelúkkig is ze niet. Bepaald niet. Haar donkere ogen staan opeens dof. Alle levenslust lijkt verdwenen.
Een halfjaar is ze nu in zaken. Dertien keer heeft ze het gedaan. Vooral met buitenlanders. Op zaterdag en zondag. Ze vangt er 3000 tot 4000 shilling voor, 30 tot 40 euro. Hooguit. Ze móét. Om te overleven. Samen met haar zus, ook in zaken. Haar moeder is anderhalf jaar geleden gestorven, haar vader toen ze zes maanden was. In Ethiopië.
Honger
Shirley, 22 jaar, wees. Leuke, jonge meid. Te jong en te leuk voor dit soort zaken. Ze weet het. Ze wil gráág anders, ze kan niet anders. Ze zoekt al maanden een baantje. Samen met 70 procent van de potentiële beroepsbevolking. Ze vecht voor haar leven. Wanhopig. Honger drijft haar.
Een oplossing ontbreekt. De vragen prangen. Nieuwsgierig informeren en vriendelijk vaarwel zeggen? Ga heen en word warm? Iets doen? Niets doen? Wát doen? De verwijzing naar een plaatselijke kerk klinkt gemakkelijk. Meer doen?
In een broekzak brandt een stapel euro’s en dollars. Is dát de oplossing? Toch doen? Dankbaar aanvaardt ze de hulp. De vragen blijven zich opdringen. Geld is zo goedkoop. Er is meer, toch? Er ís hulp voorhanden! Er is Iemand. Altijd, overal. Ook aan de andere kant van de evenaar. Een Naam, een Persoon. Ze knikt.
Dan verdwijnt ze weer in de donkere nacht.
„God bless you.”