Tenlastelegging tegen Karadzic
Hoofdaanklaagster Serge Brammertz van het Joegoslavië–Tribunaal in Den Haag beschuldigt de voormalige Bosnisch–Servische leider Radovan Karadzic van genocide, medeplichtigheid aan genocide, misdaden tegen de menselijkheid, schendingen van de wetten en gebruiken van oorlog en schending van de conventies van Genève uit 1949.
Volgens de aanklager was de voormalige psychiater Karadzic, die in de jaren negentig president was van de zelfuitgeroepen Republika Srpska, van 1991 tot 1996 samen met anderen betrokken bij onder meer moorden, martelingen en terroristische acties tegen Bosnische moslims en Bosnische Kroaten. Hij wilde ze daarmee verdrijven uit de gebieden in Bosnië–Herzegovina die de Serviërs claimden.De Bosnisch–Servische legertroepen die aan deze acties meededen, stonden onder politieke leiding van Karadzic en zijn naaste medewerkers, onder wie Momcilo Krajisnik en Biljana Plavsic.
Karadzic was volgens de aanklaagster met anderen verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de geheel of gedeeltelijke vernietiging van niet–Servische bevolkingsgroepen in een groot aantal gemeentes. Zo werden in de zomer van 1992 honderden moslims en Bosnische Kroaten vermoord in onder meer Bijeljina, Gornja Grapska en Velagici. In Visegrad werden honderden moslimmannen, –vrouwen en kinderen vermoord.
Van 6 tot 11 juli 1995 beschoten de Bosnisch–Servische troepen de enclave Srebrenica en een waarnemingspost van de Verenigde Naties. De enclave stond onder protectie van Nederlandse blauwhelmen en was door de VN aangemerkt als „veilige haven" waar duizenden moslims –burgers en militairen– naartoe waren gevlucht.
Op 12 juli scheidden de Serviërs in Srebrenica de moslimmannen van vrouwen en kinderen. De mannen en jongens werden vastgehouden in Potocari, terwijl de vrouwen en kinderen in bussen werden afgevoerd.
Tussen 12 en 18 juli werden vervolgens duizenden moslimmannen rond Srebrenica systematisch geëxecuteerd. Een groep van 15.000 Bosnische moslims vluchtte de bossen in, maar duizenden mannen werden later alsnog gevangen genomen en vermoord.
Onder leiding van Karadzic werden tientallen concentratie kampen opgericht, waar Bosnische Kroaten en moslims werden vastgehouden onder erbarmelijke omstandigheden. De militairen die in de kampen werkzaam waren, stonden volgens de aanklaagster onder directe controle van de Bosnisch–Servische regering van Karadzic. In kampen zoals die in Zvornik, Novi Grad en Prijedor werden honderden mensen vermoord.
Van april 1992 tot november 1995 bestookten de troepen van Karadzic bovendien Sarajevo, waardoor veel slachtoffers vielen onder de bevolking.