Scheiden
„…welke hun lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet.”
Mattheüs 25:1Hoe behoorde u, met deze maagden, te leren uit de wereld te gaan en de Bruidegom, dat is Christus, en de hemel, tegemoet te gaan. U moet uitgaan van de zonde en van de wereld, dat is van de verdorven staat van de wereld. Wordt het u niet als van de hemel gelast: „Gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere…” (2 Korinthe 6:17)?
O, wil hij zeggen, wie zich erop beroemt een oprecht christen te zijn, sta af van alle zonden. Zal de rede het niet tot u zeggen dat u van de zonde behoort uit te gaan? Zal iemand die van een dodelijke wond genezen is, niet zorgen dat hij niet opnieuw gewond zal raken? Zal hij niet uit de plaats waar hij gewond werd haastig uitgaan?
Indien Christus uw Bruidgom en Heiland is en wanneer Hij u van uw zonden verlost heeft, en uw ziel van uw eeuwige doods wonden door Zijn eigen bloed genezen heeft, is het dan niet behoorlijk dat u van de zonde uitgaat en daarvan afstand doet?
Maar gelijk gij, o christenen, van de zonde moet uitgaan, moet u ook uitgaan van de wereld en zijn verdorven staat. Hoe dikwijls en hoe ernstig wordt u daartoe vermaand. Hoor wat de apostel zegt: „Wordt dezer wereld niet gelijkvormig…” O, wil hij zeggen, laat de wereld uw hart niet beroven om zijn kwade en verdorven manier van leven na te volgen.
Wilhelmus Smetterus,
(”Sions wijze en dwaze maagden”, 1677)
predikant te Buyrinck