Opinie

En als je écht niet meer terug kan?

Naarmate de Nederlandse overheid seculariseert, is het niet uitgesloten dat zij minder oog krijgt voor levensbedreigende omstandigheden van asielzoekers, schrijft drs. Aad Kamsteeg. Hij reageert op bijdragen op deze pagina van drs. A. A. van der Schans (22 oktober) en mr. drs. J. N. van Vroonhoven-Kok (25 oktober).

29 October 2002 11:56Gewijzigd op 13 November 2020 23:54

Waarom zouden christenen een warm hart moeten hebben voor asielzoekers in ons land? In een recente toespraak voor de stichting Gave zocht ik naar het diepste geloofsmotief. Ik vond het in de oproep om „de vreemdeling liefde te bewijzen, want vreemdeling bent u geweest in het land Egypte” (Deut. 10:19).

Wat heeft deze uitspraak Nederlandse gelovigen van nu te zeggen? Bij alle verschillen tussen toen en nu toch twee dingen. Net als de uit Egypte bevrijde Israëlieten ondergingen wij christenen een geweldige statusverandering: „Onttrokken aan de macht van de duisternis en overgebracht in het koninkrijk van Gods geliefde Zoon” (Kol. 1:13). Dat maakt dat ik nu ook anderen kan gaan liefhebben. En twee: Christenen weten wat het betekent ’anders’ te zijn, een ’vreemdeling’, een minderheid in heidens Nederland. Dat maakt dat ik me enigszins kan inleven in de positie van asielzoekers.

In een sympathieke reactie in deze krant onderschrijft zowel mevrouw Van Vroonhoven-Kok (Tweede-Kamerlid voor het CDA) als de heer Van der Schans (wethouder voor de SGP in Bodegraven) het bijbelse appèl op de kerk om de vreemdeling lief te hebben. Belangrijk is dat wij het erover eens zijn dat dit niet alleen de asielzoeker geldt die terecht een beroep doet op het vluchtelingenverdrag van Genève (’politieke’ vluchtelingen), maar ook mensen die vanwege economische nood in eigen land naar ons toe zijn gekomen. Christenen mogen niet meegaan met een trend deze laatste categorie zo ongeveer te criminaliseren.

Kerk en politiek
Beide scribenten wijzen vervolgens met nadruk op het onderscheid tussen verantwoordelijkheid van de kerk en van de politiek. Ik erkende dat verschil met zoveel woorden: „Natuurlijk moet de politiek onderscheid maken. Er is niet voor niets een vluchtelingenverdrag.” In mijn toespraak concentreerde ik mij echter op de omgang in kerkelijke gemeenten met asielzoekers. Ik heb dan ook geen onbeperkte opvang door de Nederlandse overheid van ook economische asielzoekers willen suggereren. Sterker, voor een kerklid betekent omzien naar de vreemdeling ook dat hij hem of haar realistisch de politieke (on)mogelijkheden van verder verblijf in Nederland voorhoudt. Wel heb ik af en toe mijn twijfels over het rigoureuze onderscheid dat op grond van het vluchtelingenverdrag tussen politieke en economische vluchtelingen wordt gemaakt. Ook honger kan immers levensbedreigend zijn. Maar daarover had ik het in mijn toespraak niet.

Uiteraard ben ik het in z’n algemeenheid eens met mevrouw Van Vroonhoven dat „de beoordeling van de vraag of een vluchteling al dan niet terecht in Nederland is, alleen bij de overheid dient te liggen.” Toch zou ik daarbij de kanttekening willen maken dat naarmate de Nederlandse overheid seculariseert, het niet uitgesloten is dat zij minder oog krijgt voor levensbedreigende omstandigheden van bijvoorbeeld tot het christelijk geloof bekeerde mensen in (militant) islamitische of hindoeïstische landen. Nu al komt het voor dat een christen geworden en hier afgewezen asielzoeker te horen krijgt dat hij z’n christenzijn in eigen land dan maar voor zich moet houden. Laat mevrouw Van Vroonhoven met haar uitspraak dat „burgers, kerken en gemeenten zich niet mogen wagen aan een zelfstandige beslissing” nog wel ruimte over voor hoge uitzonderingen? In de Bijbel vinden we voorbeelden van gelovigen die in eigen verantwoordelijkheid vluchtelingen beschermen, dwars tegen de wetgeving van de overheid in. Dat zo’n beslissing voor burgerlijke ongehoorzaamheid slechts in het uiterste geval genomen mag worden, wordt onderstreept door het feit dat ’in de illegaliteit gaan’ in de dagelijkse praktijk buitengewoon zwaar is.

Ik ben blij dat Van der Schans de moeiten aanvoelt die ontstaan wanneer de overheid besluit tot het uitwijzen van asielzoekers die hier al jarenlang procederen en verblijven. Tijdens de toerustingsdag van de stichting Gave pleitte rechtshulpverlener H. Roelofs van de kerkelijke organisatie Inlia (ondersteuning aan lokale initiatieven) voor een generaal pardon voor asielzoekers die hier al zo lang verblijven dat zij en hun kinderen in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd. Ik ben daar eveneens voorstander van, temeer daar ook wij schuld dragen aan uitgerekte procedures.

Ook ben ik blij dat Van der Schans zich niet gemakkelijk afmaakt van vragen rond de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Hij en ik zullen het erover eens zijn dat uitzetting uit azc’s en dus ook stopzetting van uitkeringen aan bijvoorbeeld ’technisch niet verwijderbare’ vreemdelingen onrechtvaardig is. Daarom zouden gemeentebesturen particuliere initiatieven om hier te hulp te schieten, moeten ondersteunen. „Men veracht de dief niet, wanneer hij steelt om zijn begeerte te bevredigen als hij honger heeft”, staat in Spreuken 6:30. Het is de verantwoordelijkheid ook van plaatselijke overheden dat er geen noodzaak tot stelen ontstaat.

Eigentijdse invulling
In verband met mijn vergelijking tussen de huidige asielzoekers en de vreemdelingen die indertijd met Israël meetrokken, merkt Van der Schans op dat mijn gebruik van bijbelteksten wat eenzijdig is. Dat is zeker het geval geweest. Mijn bedoeling was echter niet een complete studie te leveren, maar slechts op één enkele overeenkomst te wijzen. Net als destijds de Israëlieten krijgen gelovigen anno 2002 de opdracht van God de vreemdeling lief te hebben. Die liefde bleek toentertijd onder meer uit het feit dat autochtoon en allochtoon samen feestvierden. En, zei ik, „vandaag de dag zullen christenen aan die liefde voor vreemdelingen een eigentijdse invulling mogen geven.” In verband met dat laatste wees ik erop dat Christus de gestalte van een slaaf aanvaardde en aan mensen gelijk werd (Fil. 2:7). Navolger van Hem zijn, betekent dat wij iets van onze voorrechten afstaan en de denkwereld van de asielzoeker proberen binnen te gaan. Die bereidheid heb ik tot mijn vreugde bij mijn twee gesprekspartners mogen ontdekken.

De auteur is buitenlandcommentator bij het Nederlands Dagblad en hoofdredacteur van het tijdschrift CV Koers.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer