De lamp
„…welke hun lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet.”
Mattheüs 25:1De lampen van onze belijdenis. Dat betekent dat wij niet alleen moeten belijden met de mond, maar ook uiterlijk in de vergadering van de gemeente, in het huis van onze God. Wij moeten handelen naar het voorbeeld van Gods knecht David. O, hoe ijverig, hoe bezig was hij doorgaans om de lamp van zijn godsdienstigheid in het heiligdom des Heeren te dragen. Hij zong zijn God psalmen en loofde Hem.
Hoor hem zelf daarvan getuigen: „Om te doen horen de stem des lofs…” (Psalm 26:7). Dit was zijn hoogste wens. Eén ding heb ik van de Heere begeerd. Wat was dat? Dat ik alle dagen van mijn leven mocht wonen in het huis des Heeren. Waarom dat? Om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen. Om God te loven en te prijzen, Zijn werken en wil te onderzoeken. Om in mijn hart te overleggen: Hoe zijn zij te bestraffen die zich schamen de lamp van hun belijdenis te dragen, dat is Christus en Zijn waarheid in het openbaar te belijden.
Zelfs de goddelozen schamen zich niet de zonde te bedrijven en die vrijmoedig uit te spreken, gelijk te Sodom. Zal dan iemand van ons zich schamen de hemelse waarheid en Christus en Zijn dienst te belijden? Hoezeer zijn zij te bestraffen, die huichelaars die van alle winden gedreven worden en bij de minste tegenspoed hun lamp wegwerpen.
Wilhelmus Smetterus,
predikant te Buyrinck
(”Sions wijze en dwaze maagden”, 1677)