Economie

Het sist, het rookt, het paard blijft kalm

Niet aan denken. Gewoon, niet aan denken, want het is niet zo - dat een paard dat opnieuw wordt beslagen zich zou voelen zoals een mens bij de tandarts. Een hoef is van hoorn; van afschrappen voelt een dier niets. Niet als een goede hoefsmid het doet tenminste. Volgens de smeden zelf schort er nogal wat aan de kwaliteit in hun branche.

2 July 2008 09:42Gewijzigd op 14 November 2020 06:03
OLDENZAAL – Hoefsmid Marco Peperkamp bekapt en beslaat een paard op een boerderij in Oldenzaal. Uit onderzoek blijkt dat hoefsmeden hun eigen beroepsgroep kritisch bezien. Foto Ruben Meijerink
OLDENZAAL – Hoefsmid Marco Peperkamp bekapt en beslaat een paard op een boerderij in Oldenzaal. Uit onderzoek blijkt dat hoefsmeden hun eigen beroepsgroep kritisch bezien. Foto Ruben Meijerink

Schraap. Prik. Vijl. Hoefsmid Marco Peperkamp (25) uit Enschede werkt de voet van een bruine pony bij. Eerst wrikt hij met een lange nijptang het oude hoefijzer los. Met een speciaal mesje -een renet- haalt hij vuil uit de zool. Dan knipt hij iets weg - voor een leek: stukjes aan de zijkant van de onderkant van de hoef, voor een kenner: de draagrand. Hij vijlt de draagrand en zorgt ervoor dat die overal even dik is. „Zo krijg je een strakke voet.”Zweet stroomt langs zijn gezicht. De oven waarin hij even later de nieuwe hoefijzers verhit, is nog niet eens aan. Ook zonder dat is paarden beslaan warm werk. Het vraagt spierkracht, concentratie en vasthoudendheid.

Maaike Vrijlink, studente diermanagement aan het Van Hall Instituut in Leeuwarden, kijkt toe. Ze werkte mee aan een arbeidsmarktonderzoek dat dinsdag in het nieuws kwam. Van de ruim 450 hoefsmeden in Nederland die werden benaderd, reageerden er 60, waarvan 86 procent gediplomeerd is. Bijna allemaal (98 procent) bleken ze ontevreden over het niveau van de beroepsgroep als geheel. Ze zijn niet zozeer kritisch richting zichzelf als wel naar collega’s.

Van de respondenten vindt 65 procent dat de kwaliteit van het ambacht zou worden gewaarborgd door een diploma; 22 procent wil dat de beroepsgroep wordt beschermd, vertelt Vrijlink. Dat laatste is het geval in Engeland, waar een hoefsmid die zonder papieren werkt „de bak in” draait.

Peperkamp, die een smederij heeft in Enschede, is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Hoefsmeden (NVvH). Dat betekent onder meer dat hij een vakdiploma op zak heeft en regelmatig bijscholing kan krijgen via de vereniging. Over zijn vakbroeders oordeelt hij liever niet, maar impliciet geeft hij toe dat er verschillen in kwaliteit zijn. Vier hoeven bekappen en beslaan kost hem gemiddeld een uur en een kwartier. „Sommigen doen het in een uur. Dat kan ik niet en ik wil het niet kunnen. De tijd moet ergens vanaf gaan.” Hij doet maximaal vijf paarden per dag.

In de omgeving van Enschede verdienen veel hoefsmeden hun brood. Hoe Peperkamp de concurrentie overleeft? „Door beter te zijn dan een ander en door afspraken na te komen. Als iemand mijn klanten zou inpalmen, moet ik naar mezelf kijken: wat doe ik fout?”

Elke hoefsmid laat zijn sporen na. Een paard kan bij een slordige aanpak peesblessures en ontstekingen krijgen en kreupel gaan lopen. Lost het probleem van de slechte smeden zich dan niet vanzelf op - een klant kiest de volgende keer toch een andere vakman? Helaas, zegt Peperkamp. „Paardeneigenaars hebben tegenwoordig niet zo veel verstand meer van paarden. Sommigen hebben het amper in de gaten als de gang van hun dier verandert.”

Peperkamp, die nu tweeënhalf jaar in het vak zit, heeft het geluk dat hij tijdens de opleiding een goede leermeester had. „Die wil alleen geen stagelopers meer; er zijn er nu zo veel dat hij ermee is gestopt.” Dat laatste hoort Peperkamp van meer rotten in het vak. Vrijlink vult aan: „Ze beschermen zo ook de jongens die ze hebben opgeleid.”

De branche kampt volgens de Enschedese hoefsmid met een gebrek aan goede leermeesters. „En als je die niet hebt gehad, kun je beter stoppen.”

Hij legt twee hoefijzers in een kleine oven achter in zijn blauwe bus. Het ijzer verkleurt langzaam van muisgrijs in roodgloeiend. Hij vist een ijzer uit het vuur, legt het op een aambeeld, hamert erop. Hij loopt naar de bruine pony en houdt de nieuwe schoen tegen de hoornen voet. Het sist, het rookt, het stinkt. Het paard blijft kalm. „Als je te lang wacht, voelt hij het wel”, verklaart Peperkamp. „Je moet een beetje aanvoelen tot hoe ver je kunt gaan.”

Hij hamert nog eens op het ijzer, en loopt een paar keer heen en weer. Ten slotte slaat hij nagels of spijkers door gaatjes in het ijzer heen schuin in de paardenvoet. „Sla je te ver naar buiten, dan gaat de hoef brokkelen. Sla je te ver naar binnen, dan begint het paard te steigeren en komt er bloed tevoorschijn.”

De uiteinden knipt hij af en buigt hij om; hij vijlt het geheel en gaat eroverheen met een soort schuursponsje. „Als het goed is, kun je er nu een babyhuidje overheen halen zonder dat het beschadigt.” Zo glad is de hoef.

Als de eigenaar van de pony’s een goede baas is, mag Peperkamp over een week of acht, tien terugkomen. Dan begint het opnieuw. Schraap, prik…

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer