„Krabben naar wat er onder de muziek zit”
Muziek staat niet los van de context waarin ze is gecomponeerd. Rutger graaf van Randwijck ging op zoek naar de mogelijke onderliggende betekenis van enkele composities. „Krabben naar wat er onder de muziek zit”, zo noemt hij het onderzoek waarop hij onlangs in Utrecht promoveerde.
Van jongs af werd Van Randwijck (1937) ondergedompeld in muziek. „In ons ouderlijk huis klonk altijd muziek.” Zelf kreeg hij pianoles en speelde hij 35 jaar lang hoorn. Na zijn afscheid als procureur-generaal bij het gerechtshof in Amsterdam, begon Van Randwijck in 1996 met de studie muziekwetenschap in Utrecht. Voor zijn dissertatie (”Music in context. Four case studies”) koos hij vier voorbeelden uit verschillende perioden van de muziekgeschiedenis: twee werken van Johann Sebastian Bach, een van Robert Schumann en een van Pierre Boulez.„Een van de belangrijkste dingen die ik tijdens mijn studie heb geleerd, is mijn vooringenomenheid ten aanzien van bepaalde muziek prijs te geven. Altijd heeft me de vraag geïnteresseerd waarom een componist iets schreef zoals hij het schreef. Dan is de vraag van belang in wat voor omgeving of context hij werkte. Muziek hóéft niet altijd iets te zeggen: ze kan een zuiver esthetische waarde hebben, ze kan ook slechts bedoeld zijn om te amuseren. Allebei volstrekt legitiem.”
Van Randwijck wilde de onderliggende betekenis van enkele instrumentale werken doorgronden. „Als die betekenis er al is”, voegt hij er veelbetekenend aan toe. „Ik wilde niet naar conclusies toe redeneren.” De vier onderzochte composities koos hij onbevangen. „Ik ben ze gaan bestuderen omdat ik ze mooi vind en omdat ik ze goed ken. Ik dacht: Als ik nu eens ga krabben, wat vind ik dan?”
Ciaccona
Van Randwijck onderzocht onder andere het laatste deel uit de partita nummer 2 in d voor viool solo (BWV 1004) van Bach, de beroemde Chaconne. „Bach zelf gaf dit deel het opvallende opschrift ”ciaccona”. In zijn hele oeuvre gebruikt hij deze benaming nog slechts één keer. Heeft dat een betekenis?”
Krabben dus, dacht Van Randwijck. In nagenoeg alle maten van de Chaconne vond hij het dalende tetrachord (vier opeenvolgende dalende tonen). De Chaconne heeft daarmee het karakter van een klaagzang.
Vervolgens zou ook de wisseling in toonsoorten -d-D-d- van belang kunnen zijn. Voor die gedachte vond Van Randwijck houvast in het onderzoek van zijn promotor, prof. dr. A. A. Clement, naar Bachs duetten voor klavier (BWV 802 tot 805). Clement concludeert dat de delen die in deze duetten in mineur staan, gerelateerd zijn aan het Woord van God en de hemel, terwijl de delen die in majeur staan gerelateerd zijn aan het kruis, de dood en de kroon. Het lijkt volgens Van Randwijck niet onaannemelijk dat die relatie tussen toongeslacht en achterliggende betekenis ook in de Chaconne bestaat.
Verder bleek dat Bach het opschrift ”ciaccona” zodanig manipuleerde dat daarin de letters ”i”, ”c”, ”c” en ”c” door hun typografie worden benadrukt. Uit die letters kan de zinsnede ”Iesus Christus Coronabit Crucigeros” worden herleid: Jezus Christus zal hen die het kruis dragen kronen. Een rechtstreekse verwijzing naar Mattheüs 16:24-25.
Bach gebruikte dezelfde zinsnede ook onder de dubbelcanon (BWV 1077) die hij als raadseltje schreef op het voorblad van een dictaat van een theologiestudent en orkestlid in Leipzig. De zinsnede verwijst naar de lutherse kruistheologie (theologia crucis). „Bach heeft dus zelf in raadselachtige bewoordingen de context willen aangeven van deze Chaconne”, aldus Van Randwijck.
Vervolgens signaleert de onderzoeker dat er in de tijd van Bach tijdens de avondmaalsviering niet alleen werd gezongen, maar ook werd gemusiceerd, onder meer op de viool solo. „Dit alles leidt niet tot een absoluut bewijs”, aldus Van Randwijck. „Maar alle argumenten bij elkaar kunnen de conclusie rechtvaardigen dat Bachs Chaconne kan hebben gediend als muziek bij de avondmaalsviering. Bach heeft dan zelf de Chaconne in de context van het avondmaal geplaatst.”
Pinkstercantate
Van Randwijck vergeleek ook Bachs pinkstercantate ”O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe” (BWV 34) met de huwelijkscantate BWV 34a, die dezelfde titel draagt. Welke van de twee is de oudste? En welk verband bestaat er tussen de twee versies? vroeg Van Randwijck zich af.
Volgens hem mag als zeker worden aangenomen dat BWV 34a eerder is gecomponeerd dan BWV 34, omdat de muzikaal zwakkere maten 49 tot 52 uit deel vijf van BWV 34a ontbreken in het derde deel van BWV 34. „Het schrappen van zwakke maten ligt meer voor de hand dan het toevoegen.” BWV 34a is volgens Van Randwijck hoogstwaarschijnlijk geschreven voor het huwelijk van een predikant. De compositie bevat namelijk niet alleen veel Bijbelse verwijzingen, er zitten ook specifieke verwijzingen naar het predikantschap van de bruidegom in.
In muzikaal opzicht verschillen beide cantates weinig. Qua tekst zijn de gedeelten die verwijzen naar huwelijk en predikantschap in BWV 34 geschrapt of bewerkt. BWV 34 is gecomponeerd voor eerste pinksterdag. Van Randwijck: „Daar ligt de relatie met BWV 34a: zowel het predikantschap als het pinksterfeest is gerelateerd aan de verspreiding van Gods Woord. Aangenomen mag worden dat Bach om die reden BWV 34a omwerkte tot een pinkstercantate.”