EU-top krijgt zware kluif aan kosten uitbreiding
De uitbreiding van de Europese Unie als zodanig stuit bij geen van de lidstaten op verzet. Toch belooft het erom te spannen op de tweedaagse top in Brussel. De discussie spitst zich toe op het prijskaartje dat aan het project hangt.
Nu de Ieren bij het referendum van eind vorige week hebben ingestemd met het Verdrag van Nice en die hindernis op weg naar de toetreding van de kandidaat-leden met succes is genomen, krijgt thans het kostenaspect alle aandacht. Onder welke financiële voorwaarden halen we de genomineerde naties binnen? Die vraag beheerst de vergadering van de EU-regeringsleiders, die donderdagavond om halfacht aanvangt. Politiek conclaaf op het hoogste niveau over een centenkwestie.
Vrijdag gaat het overleg verder. Premier Rasmussen van Denemarken, die gedurende dit halfjaar het roulerende voorzitterschap van de Unie bekleedt, voorziet „uiterst moeilijke” besprekingen. De twee belangrijkste spelers, Duitsland en Frankrijk, betreden namelijk het strijdperk met tegengestelde belangen en opvattingen. Een voorbereidend beraad van de vijftien ministers van Buitenlandse Zaken eerder deze week leverde geen doorbraak op.
De Deense kabinetschef zet druk op de ketel. Hij dreigt zijn collega’s desnoods tot in het weekend bijeen te houden en schrikt niet terug voor een marathonzitting. „We vertrekken niet alvorens er overeenstemming is”, zegt hij. „Want”, zo luidt de daaraan toegevoegde waarschuwing, „zonder een akkoord zullen de uitbreidingsplannen onherroepelijk vertraging oplopen.” Dit laatste wil Rasmussen hoe dan ook vermijden, al was het alleen maar omdat hij dolgraag de geschiedenis ingaat als degene die de regie voerde bij de finale besluitvorming over het historische proces van de hereniging van ons werelddeel.
De Europese Commissie stelt voor in 2004 tien gegadigden toe te laten: Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Litouwen, Letland, Estland, Slovenië, Cyprus en Malta. Zij zouden voldoende ver zijn gevorderd met de nodige aanpassingen in de wetgeving en in de inrichting van de maatschappij om straks de overstap te maken. Alle huidige deelnemers aan de Unie steunen inmiddels -de een weliswaar met groter enthousiasme dan de ander- die insteek. Die vereist op de top dus geen breedvoerige beschouwingen meer.
Even heerste er bezorgdheid over de opstelling van Nederland. Maar Den Haag beseft dat het opwerpen van een blokkade ernstige schade toebrengt aan onze rol binnen de EU, dat we de nadelige gevolgen daarvan tot ver in de toekomst zullen ondervinden. Daarom heeft premier Balkenende toegezegd in elk geval geen veto te zullen hanteren tegen bepaalde landen of tegen de groep in totaliteit.
Geen conflict dus over welke kandidaten er mogen aanhaken en wanneer. Toch hangt er een crisissfeer. De definitieve beslissing over de toetreding valt pas half december in Kopenhagen, zo ligt in de bedoeling. Voor die tijd vinden de afrondende onderhandelingen met de nieuwkomers plaats. Die hebben betrekking op de landbouw en op het financiële plaatje. De vraag wat daarbij de inzet zal zijn, is het punt dat voor verdeeldheid zorgt en dat de vrees voor een mislukking voedt.
De beraadslagingen over dit onderwerp spelen zich af binnen het kader van een discussie die regelmatig opduikt in de EU: wie profiteert en wie betaalt? Ofwel: touwtrekken over de nettoposities, de aanduiding voor de saldi van enerzijds de afdrachten aan en anderzijds de uitkeringen uit Brussel.
Op de top van Berlijn in maart 1999 kwam na moeizaam overleg, waarmee in de slotfase een lange nacht was gemoeid, een akkoord tot stand over de begroting tot en met 2006. De kosten van de uitbreiding in die periode zijn te financieren binnen de toen vastgestelde uitgavenplafonds. Problemen rijzen er vanaf 2007.
Heet hangijzer in dat verband is de directe inkomenssteun aan de boeren. Die legt beslag op ongeveer eenderde van het totale budget van de Unie van jaarlijks zo’n 95 miljard euro. We praten bij die post dus over enorm veel geld.
Het voorstel van de Europese Commissie luidt om de agrariërs in de aspirant-lidstaten om te beginnen slechts 25 procent van de bedragen toe te kennen die hun collega’s in de westelijk regio’s van het continent ontvangen. Stapsgewijs stijgt dat percentage -in het jargon aangeduid met het begrip infasering- tot er in 2013 sprake zal zijn van gelijkheid.
De regeringen in Oost-Europa zijn ontevreden over die benadering. Zij beschouwen die als discriminerend en zullen in het overleg van de komende weken proberen een voor hen gunstigere regeling te treffen.
Een aantal van de huidige EU-partners, te weten Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland en Zweden, vindt echter dat, met verwijzing naar wat daarover in Berlijn is afgesproken, de rechtstreekse betalingen helemaal achterwege moeten blijven. Zij willen alleen groen licht geven voor die overdrachten als tegelijk wordt overeengekomen dat deze subsidies geleidelijk aan in het geheel van de Unie verdwijnen. Geen infasering zonder uitfasering, zoals het heet.
Niet toevallig zijn drie van de vier genoemde lidstaten flinke nettobetalers. Zij leveren een relatief forse bijdrage aan de gezamenlijke kas en zij wensen de garantie dat zij zich niet op enig moment geconfronteerd zien met weer een fikse verhoging van de contributie, die voor Nederland thans ruim 3 miljard euro per jaar bedraagt.
Frankrijk, dat opereert als aanvoerder van een blok met onder meer Spanje en Ierland, heeft tegengestelde belangen. Het is het EU-land met de grootste agrarische sector en het profiteert daardoor het meest van het huidige beleid. Parijs accepteert geen inbreuk op de budgettaire verbintenis uit 1999 en oordeelt het te vroeg om nu al tot bezuinigingen te besluiten voor de volgende meerjarenbegroting. Dat debat voeren we op een later tijdstip, benadrukt president Chirac.
Om de zaak nog ingewikkelder te maken, betrok hij deze week in de gesprekken ook de, op grond van afwijkende normen, sterk verlaagde financiële bijdrage van het Verenigd Koninkrijk. In de jaren tachtig bedong toenmalig premier Thatcher, met de slogan ”I want my money back”, een stevige korting. Die bevoorrechte status zou niet buiten beeld kunnen blijven bij plannen voor het verlagen van de inkomenssteun.
Commissaris Fischler van Landbouw heeft in juli voorstellen gepresenteerd voor herstructureringen, met onder meer een beperking van die directe betalingen met jaarlijks 3 procent, tot opgeteld 20 procent in 2010. Maar hij roept op om de discussie over dat dossier niet te koppelen aan die over de beoogde expansie.
Rasmussen streeft ernaar dat de regeringsleiders in Brussel helderheid verschaffen. „Ik heb volledig begrip voor de wens tot landbouwhervormingen in de toekomst, maar we mogen dat niet verheffen tot een nieuwe voorwaarde voor de uitbreiding”, beklemtoont hij. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, Møller, maant Duitsland en Frankrijk tot inschikkelijkheid. „Als jullie er nu niet uitkomen, lukt het jullie nooit”, redeneert hij.
Succes is allerminst verzekerd. Duitse en Franse functionarissen relativeren zo vast een eventueel fiasco. Zij houden er rekening mee dat er meer tijd nodig is om een compromis te bereiken en achten het denkbaar begin november een extra top in te lassen en dan knopen door te hakken. Dan zou er daarna nog voldoende tijd resteren om vóór de bijeenkomst van 12 en 13 december in Kopenhagen de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten tot een goed einde te brengen.
Solana, de EU-coördinator voor het Buitenlands Beleid, zegt er zeker van te zijn dat de geldkwestie de uitbreiding niet zal belemmeren. Eigenlijk heerst daarover geen verschil van mening. De politieke wil om een oplossing te forceren is volop aanwezig en dus zal er deze week of later ongetwijfeld een deal uit de bus rollen waarin alle partijen voldoende van hun eigen inzichten menen te herkennen.