Ingeblikt op reis naar de zeebodem
Op een diepte van 150 meter in de zee gered worden uit een onderzeeboot. Dat klinkt niet alleen spannend, het is het ook. Toch was het de afgelopen weken dagelijkse praktijk voor marinemensen van over de hele wereld. Een verslag vanaf de zeebodem.
Als haringen in een ton zitten marinemensen, duikspecialisten en journalisten bijeen. Locatie: enkele kilometers uit de Noorse kust, bij het sfeervolle dorpje Arendal. Van het natuurschoon is weinig te zien in het gele Deep Sea Rescue Vehicle van de Amerikaanse marine. Het gevaarte bungelt in de takels boven het water. Een flinke plons en de minionderzeeër verdwijnt; op weg naar 150 meter diepte.Gierend klinken de auxiliary power units (APU’s) aan de voorzijde van het vaartuig. De twee motoren zorgen ervoor dat de ”minisub” onder water bestuurbaar blijft. Drie gloeilampjes garanderen dat de inzittenden elkaar kunnen zien. Een bemanningslid houdt, gezeten achter enkele controleschermen, contact met de bemanning van het ondersteuningsschip boven water. De hoogtemeter telt in snel tempo af. Zachtjes worden de inzittenden heen en weer geschud. De zeebodem is bereikt. Probleem: dat was niet de bedoeling. Nu nog de onderzeeër vinden waarnaar de tocht leidde.
Die onderzeeër ’in nood’ is de Hr. Ms. Dolfijn van de Koninklijke Marine. Samen met het amfibische transportschip Hr. Ms. Rotterdam en het torpedowerkschip Hr. Ms. Mercuur neemt de Nederlandse onderzeeboot tot vrijdag deel aan de internationale oefening Bold Monarch. Die heeft plaats voor de Noorse kust, onder meer vanwege de beschikbaarheid van een behoorlijke diepe zee. Oefenen met diepzeereddingen is in Nederlandse wateren simpelweg niet mogelijk.
„Als een onderzeeër in nood komt, is tijd cruciaal.” Overste Jeroen van Zaalen, stafofficier onderzeebootoperaties, rekent voor hoe snel de zuurstof aan boord op is. „Ongeveer 72 uur. Voor die tijd moet de bemanning dus gered worden.” In ondiepe wateren kan een speciaal duikpak uitkomst brengen. Daarmee werd de achterliggende weken geoefend. De bovengekomen bemanning kan hulp krijgen van parachutisten, die met hulpmiddelen ter plekke in zee worden gedropt. Ook kunnen diepzeeduikers en robots worden ingezet.
Speciale reddingsonderzeeërs komen om de hoek kijken als andere hulpmiddelen falen. De vaartuigen zijn geheel toegerust op het naar boven halen van grote aantallen bemanningsleden. Nederland heeft de vaartuigen niet. Een aantal andere NAVO-landen wel, plus de Zweden en de Russen. Drie types werden deze week ingezet. „Verrassend genoeg werken de Russen het snelst”, aldus Van Zaalen. „Hun techniek is oud, maar beproefd.” Dat het de Russen in 2000 niet lukte om bemanningsleden van de verongelukte onderzeeër Koersk te redden, had dan ook niets daarmee te maken. „De ontsnappingsluiken waren niet toegankelijk”, aldus Van Zaalen.
Een nieuw NAVO-systeem, waarin onder meer de Engelse en de Noorse marine participeren, belandde halverwege de oefening met pech aan de wal. In tegenstelling tot de Amerikanen, die per dag meer vooruitgang boekten met hun nieuwe, honderden miljoenen dollars kostende systeem. „De eerste dag waren we tien uur onder weg, nu minder dan een uur”, zegt lieutenant commander J. S. Bell van de US Navy.
De tweede poging om het Amerikaanse reddingsvaartuig te koppelen met de Dolfijn, verloopt succesvoller. Het gegier van de APU’s stopt. Normale gesprekken worden weer mogelijk. Een bemanningslid draait het luik open naar de sluis tussen de beide duikboten. Die staat vol zeewater. Precies eronder is een toegangsluik van de Dolfijn te zien. Pompen zorgen ervoor dat het waterniveau langzaam daalt. Dan kan het luik van de Dolfijn open. Nieuwsgierige blikken staren vanuit de ’gezonken’ onderzeeër naar boven. Via een smal laddertje kan de overstap gemaakt worden. Een groep vanuit de reddingsboot naar de Dolfijn, een andere groep de omgekeerde route. Met een reddingsboot naar de zeebodem om achter te blijven in een kreupel vaartuig: tijdens een oefening kan het allemaal.