Luisterend oor voor militair én thuisfront
Irak, Afghanistan, Tsjaad. Nederlandse troepen zijn vaak betrokken bij internationale missies. Daarbij komen regelmatig militairen uit de gereformeerde gezindte in crisis- of oorlogsgebieden terecht. Het thuisfront blijft achter in zorg en onzekerheid. De behoefte aan ondersteuning vanuit de thuiskerk is groot. Toch is medeleven niet overal vanzelfsprekend.
Met het opheffen van het deputaatschap voor militairen in 2002 gaf de generale synode van de Gereformeerde Gemeenten de pastorale zorg voor militairen weer in handen van de plaatselijke gemeenten. Terecht, zo vindt Sandor van Leeuwen, jeugdwerkadviseur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG). „De zorg voor militairen en hun familie is vooral een zaak van de thuisgemeente.”Toch doet de jeugdbond regelmatig pogingen de leemte op te vullen die met het verdwijnen van het deputaatschap ontstond. Eind jaren veertig -tijdens de politionele acties- stuurden vrijwilligers van de JBGG al postpakketten naar de troepen in Indië. Die traditie is na 2002 voortgezet. „We sturen pakketjes met kerkelijke bladen en boekjes. Daar krijgen we veel positieve reacties op.”
Voorbede
Postpakketjes zijn een hart onder de riem voor de troepen, maar het thuisfront heeft daar weinig aan. Daarom is de voorbede een belangrijk middel om aandacht te vragen voor militairen én achterblijvers. Familie waardeert dat enorm, aldus Van Leeuwen.
In de praktijk hebben de militairen echter niet altijd een plaats in de voorbede. „Reacties die ik daarover krijg zijn zeer wisselend; binnen de ene gemeente is veel aandacht voor militairen en hun familie, in andere gemeenten leeft het nauwelijks.”
Van Leeuwen pleit voor betere ondersteuning aan uitgezonden militairen en hun thuisfront. „Het gaat om jonge jongens en meiden die in moeilijke omstandigheden hun leven wagen. Zij verdienen onze aandacht.”
Impact
Pastorale zorg aan militairen en hun naaste omgeving is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de eigen gemeente, zegt ook H. K. Evers, lid van het deputaatschap geestelijke verzorging militairen van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). „In de praktijk laat dit echter veel te wensen over.” Zijn deputaatschap is daarom voortdurend bezig kerkenraden te doordringen van het belang van goede ondersteuning aan militairen en hun familie.
„Ik werk nu bijna dertien jaar voor het deputaatschap”, zegt Evers. „In die tijd heb ik ontdekt dat de zorg voor militairen en thuisfront beter kan en beter moet.” Hij noemt de betrokkenheid vanuit veel kerkenraden „ronduit slecht.”
„Ik krijg soms de indruk dat men zich afvraagt waarom daar nu zo veel tijd aan moet worden besteed. Militairen kiezen er toch zelf voor? Maar men heeft geen enkel idee van de impact van zo’n missie.”
„Uitzending gaat gepaard met bezorgdheid, angst, onzekerheid. Bij een missie als Afghanistan is er na ernstige incidenten vaak een totaalverbod op communicatie met het thuisfront. Dat geeft enorme spanning. Is mijn man, zoon, dochter getroffen?”
Militairen zelf komen vaak anders terug na hun uitzending. Ze staan tijdens missies voor enorme dilemma’s. „Kerkenraden hebben geen enkele voorstelling van de spanningen die dat teweegbrengt”, aldus Evers.
Zingeving
Door wat ze hebben gezien en meegemaakt, lopen de militairen rond met allerlei zingevingsvragen. Bij de eerste ontmoeting met het thuisfront lijkt alles nog pais en vree, maar op den duur ontstaan soms irritaties en onbegrip. Het komt niet zelden tot een uitbarsting.
„Kerkenraden moeten de ernst hiervan beseffen. We adviseren hen daarom om tussen de vijfde en de achtste week na terugkomst eens langs te gaan.”
„Het is belangrijk dat ambtsdragers oog hebben voor signalen van irritatie en spanning. Ze moeten voorzichtig proberen zaken bespreekbaar te maken. Ambtsdragers zijn geen hulpverleners, maar met tijdige aandacht kunnen ze wel signalen oppikken en daarmee erger voorkomen.”
De CGK werken met een brochure voor kerkenraden. Daarin geeft het deputaatschap aan waar kerkenraden voor, tijdens en na een missie aandacht voor zouden moeten hebben. Wat ze als ambtsdragers kunnen doen, maar ook wat ze vooral niet moeten doen.
Samen met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) organiseren de CGK een aantal malen per jaar zogenaamde thuisfrontavonden. Deze avonden zijn vooral bedoeld voor ”lotgenotencontact”. Mensen die al eerder een uitzending meemaakten, wisselen ervaringen uit en adviseren anderen hoe met bepaalde situaties kan worden omgegaan. Zo kunnen militairen en familieleden elkaar tot een hand en een voet zijn.
Onderzoek
„Kerkenraden moeten zich beter op de hoogte stellen van de zorgen en moeiten die leven bij de achterblijvers en de uitgezonden militairen”, zegt G. H. Elzinga. De gepensioneerde adjudant van de geneeskundige dienst studeert binnenkort af aan de Gereformeerde Hogeschool als kerkelijk werker. Daarvoor onderzocht hij de behoefte aan pastorale zorg bij uitgezonden militairen en hun relaties, binnen het verband van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Er valt nog veel te verbeteren, concludeert hij.
Uit zijn onderzoek, waarvoor hij dertig relaties van uitgezonden militairen interviewde, komt de klacht naar voren dat de aandacht voor militairen en thuisblijvers nogal te wensen over laat.
Ambtsdragers en gemeenteleden horen dat vader of zoon op missie gaat en beloven langs te komen. De paar maanden van de missie vliegen voorbij en dan blijken ze soms niet te zijn geweest. „Maar voor de achterblijvers duren die maanden wél lang. Zeker als door incidenten de aandacht voor de missie in de media groot is.”
Elzinga, zelf in 2001 uitgezonden naar Banja Luka (Bosnië), constateert bij ambtsdragers een zekere verlegenheid als het gaat om pastorale zorg aan militairen en hun familie. „Voor veel ambtsdragers is het onbekend terrein”, zo verklaart hij. „Ik heb regelmatig de vraag gehad: er gaat iemand uit m’n gemeente op missie, wat moet ik nu doen?”
Een enquête onder alle kerkenraden van de GKV bevestigt dat beeld. Ook uit gesprekken met militairen en relaties bleek dat ambtsdragers niet altijd goed op de hoogte zijn van de problematiek rondom missies.
Niet zielig
Het onderzoek van Elzinga was voor de Deputaten Geestelijke Verzorging Militairen (GVM) van de GKV aanleiding om, net als de CGK, een handreiking aan kerkraden te schrijven. De brochure, die ook op internet is te vinden, dient om kerkenraden handvatten te bieden voor de begeleiding van militairen en hun relaties.
Toch willen de achterblijvers niet als zielig bestempeld worden, zegt Elzinga. „Ze zitten niet te wachten op dagelijks bezoek. Maar ze vinden het wel fijn als er regelmatig iemand langskomt.”
De achtergebleven familieleden zijn zelf prima in staat hun verwachtingen te uiten. Maar kerkenraden moeten daarvoor wel de ruimte geven. „Een nabije zijn, een luisterend oor bieden, dát is de belangrijkste taak van ambtsdragers.”
„Waardering voor meeleven kerkenraad”
Overste H. de Winter spreekt met waardering over de betrokkenheid van zijn kerkenraad bij zijn uitzending. „Van de diaconie kreeg ik een gratis abonnement om vanuit Bagdad, via internet, mee te kunnen luisteren met de kerkdiensten.”
Het echtpaar De Winter, lid van de gereformeerde gemeente in Dordrecht, is uitgesproken positief over de pastorale zorg, zowel voor, tijdens als na de missie in Irak. „We kregen meermaals bezoek van de wijkouderling en van onze predikant, ds. A. A. Brugge.” Er was alle ruimte om te spreken over „diepere zaken”, vult zijn vrouw aan. „De dominee vroeg bijvoorbeeld eens hoe de missie ons gebedsleven had beïnvloed.”
Nog belangrijker voor het echtpaar was dat de predikant regelmatig voorbede deed voor De Winter. „Het leefde zeker in de gemeente”, zegt de overste.
„Ik heb een goede uitzending gehad; ik was tijdens een relatief rustige periode in Bagdad. Het was voor mij niet dringend nodig om diep over dingen door te praten. Ondanks het feit dat de behoefte aan ondersteuning daardoor misschien minder groot was, heb ik het meeleven zeer gewaardeerd.”
Mevrouw de Winter plaatst wel een kanttekening. „Tijdens een missie gaat de aandacht vooral uit naar de uitgezonden militair. Ik heb veel medeleven ervaren, maar bijna altijd was de vraag: Hoe is het met je man? Ik moest zelf aangeven hoe het nu eigenlijk met míj ging.”
De Winter valt zijn vrouw bij. „Militairen zijn op een rationele manier met hun werk bezig. We hebben echt niet continu een praatpaal nodig. Voor de achterblijvers is een uitzending veel moeilijker. Daar mag best meer aandacht voor komen.”
Toch geeft zijn vrouw aan juist in moeilijke perioden de leiding van de Heere te hebben ervaren. „Op een zondagmorgen had ik slecht geslapen. Ik voelde me eenzaam en beroerd. Ik kroop ontmoedigd achter in de kerk. Tijdens het grote gebed bad de dominee volkomen onverwachts voor de echtgenoten van de uitgezonden militairen. Dat was voor mij een bijzondere bemoediging.”
De Winter, luitenant-kolonel bij de Koninklijke Marechaussee, was van augustus 2007 tot februari 2008 actief als adviseur voor het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken in Bagdad. In opdracht van de NAVO trainde hij daar leden van de Iraakse veiligheidsdienst en politie.