Leven zonder vrees
Hij bezocht een Bijbelschool in Groot-Brittannië, studeerde theologie in België en doceerde op een talenschool in het Midden-Oosten. Zijn bekendheid in Nederland dankt drs. Rijk van de Poll (59) vooral aan zijn functie als directeur van de Bond tegen het vloeken. Volgende week neemt hij afscheid. „Veel mensen gaan omzichtiger om met gevoelens van joden en moslims dan met die van christenen.”
Halverwege het gesprek gaat de telefoon. Een Turkse vrouw uit Ede belt om raad. Een zus in haar geboorteland heeft speciale medicijnen nodig. Van de Poll informeert belangstellend naar het welzijn van haar overige familieleden. Als het telefoongesprek is beëindigd, loopt hij met een glimlach op zijn gezicht terug naar zijn stoel. „We hebben een aantal jaren in Ede gewoond. Hoewel we drie jaar geleden naar Elburg zijn verhuisd, is het contact met deze vrouw gebleven.”Beijvert Van de Poll zich in zijn vrije tijd voor een goede relatie tussen christenen en moslims in ons land, ook in zijn dagelijks werk zette hij zich de afgelopen 22 jaar in voor meer respect tussen mensen onderling. „Het is verschrikkelijk dat mensen elkaar soms de meest verschrikkelijke ziekten toewensen. Wat dat betreft is het een goede zaak dat het bestuur vorig jaar de ondertitel ”spreken met respect” heeft toegevoegd aan de naam van onze organisatie. We zijn namelijk niet alleen tegen vloeken. We richten onze pijlen ook op kwetsend, grof en obsceen taalgebruik.”
Uiteindelijk is het voorkomen en bestrijden van de ontheiliging van Gods Naam het ultieme doel waarvoor de bond ruim negentig jaar geleden is opgericht. Voor Van de Poll zijn godslasterlijke uitdrukkingen het meest krenkend. „Iedere keer als ik iemand hoor vloeken, raakt me dat tot in mijn ziel.”
Spreekt u op straat wel eens een onbekende aan op ongepast taalgebruik?
„Dat doe ik niet zo snel. Daarvoor reageer ik over het algemeen te secundair. Maar iemand met wat meer vrijmoedigheid hoeft het beslist niet na te laten. Het lijkt me alleen niet verstandig om iemand in een groter gezelschap aan te spreken op ruw taalgebruik. Dan gooi je vaak olie op het vuur. Wel heb ik bijvoorbeeld vroeger eens met iemand samengewerkt die vloekte, terwijl hij over het mooie weer sprak. Toen heb ik hem onder vier ogen daarop gewezen. Ik vertel het liefst iemand in een persoonlijk gesprek wat er in mijn hart leeft.”
Seculiere media vinden het maar vreemd: een bond die negentig jaar voor iets strijdt en geen meter opschiet.
„Ik begrijp die gedachte. Mijn reactie daarop is vrij eenvoudig. Ons werk heeft te maken met een deelterrein van het mens-zijn, waarin de gebrokenheid van de schepping zichtbaar is. Stel dat er een bond zou zijn tegen fysiek geweld of tegen het overtreden van verkeersregels. Ook dan zullen er altijd mensen blijven die grenzen overgaan. De opdracht van de Bond tegen het vloeken is mensen eraan te herinneren dat zij het derde gebod overtreden.”
Had u zich ook jarenlang kunnen inzetten voor naleving van bijvoorbeeld het vierde gebod, het bevorderen van de zondagsheiliging?
„Nee. Dan zit je op een terrein waar de inzichten onder christenen onderling ver uiteenlopen. Over het bestrijden van vloeken of het lasteren van God bestaat nauwelijks verschil van mening. Hoogstens over de vraag hoe je mensen aanspreekt op hun taalgebruik.”
De bond heeft scholenwerkers in dienst. Is hun werk ook nodig op reformatorische scholen?
„Onze mensen hebben de indruk dat er juist op die scholen het meest wordt gevloekt. Toen ik dat voor het eerst van hen hoorde, schrok ik ervan. Ik had dat niet verwacht, juist omdat we weten hoe streng leerkrachten en ouders uit de gereformeerde gezindte de regels hanteren. Het is verontrustend dat er een kloof lijkt te bestaan tussen de godsdienstige beleving van gezagsdragers en die van grote delen van de jeugd. Het is verbazingwekkend hoeveel jongeren onverschillig staan tegenover grof taalgebruik.”
Staat Van de Poll bij niet-christenen te boek als de ombudsman van het fatsoen, veel minder bekend is zijn achtergrond als zendingswerker. Zo werkt de Oldebroeker van geboorte van 1978 tot 1982 in het Midden-Oosten, nadat hij zich samen met zijn vrouw op een Bijbelschool in het Britse Birmingham heeft voorbereid op uitzending naar een moslimland. Het echtpaar weet de liefde voor de zending in ieder geval over te brengen op een van hun vijf kinderen: een dochter zit op dit moment voor de LEPRAzending in Nigeria.
Was u al van jongs af aan zendingsbewust?
„In onze vrije evangelische gemeente leefde zending altijd al. Er kwamen regelmatig mensen uit Korea en andere Aziatische of Afrikaanse landen spreken. Rond mijn negentiende ging ik zelf meer over geloofszaken nadenken. Dat mondde uit in de sterke overtuiging dat ik in dit leven een persoonlijke ontmoeting met God moest krijgen, zodat het tussen Hem en mij in orde zou komen. Toen dit gebeurde, vielen de schellen van mijn ogen en ging de Bijbel voor me leven. Een jeugdgroep van onze gemeente waarin ik actief werd, was enorm betrokken op de zending. Zodoende kreeg ik meer en meer de overtuiging dat daar voor mij ook een taak lag.”
U heeft ruim vier jaar gewerkt in een moslimland. Hoe heeft u dat ervaren?
„Ik zal nooit de eerste Kerst vergeten die we daar doorbrachten. Niets herinnerde ons op 25 december eraan dat het eerste kerstdag was. Dat was vreemd. Over het algemeen hebben we er een goede tijd gehad. Onze kinderen gingen er naar een Duitse school en we bezochten een christelijke gemeente op het Zweedse consulaat.
Als zendingswerkers hadden we beperkte mogelijkheden. Openlijke zendingsactiviteiten waren niet mogelijk. We kregen een verblijfsvergunning, omdat ik in de hoofdstad op een talenschool als docent Engels aan de slag kon. Haast alle leerlingen waren moslim. Via onze aanwezigheid in de buurt kwamen we in contact met mensen. Een enkele keer wisten we iemand over te halen mee te gaan naar de kerk.
Ik heb eens gelezen dat het de eerste taak van een zendeling in een moslimland is stenen uit de grond halen, voordat hij toekomt aan zaaien. Dat heb ik ook zo ervaren. Het valt bovendien niet mee om als christen te leven in een moslimland. De geestelijke druk is daar manifest. In Nederland hebben we het over de teloorgang van christelijke waarden en normen, maar in bijna ieder dorp staat nog een kerk. We hebben ook alle vrijheid om het geloof te belijden. In een land met miljoenen moslims waarin het christelijke getuigenis totaal ontbreekt, heb je als christen echt het gevoel dat je een minderheid bent.”
Wat is nog het verschil tussen zo’n stad in een islamitisch land en Amsterdam met tientallen moskeeën?
„Hier is nog altijd een bodem van geestelijke vrijheid. Het christendom heeft ook in een stad als Amsterdam nog een bepaalde uitwerking. Dat ontbreekt in steden in islamitische landen. De islam doortrekt nog veel meer dan het christendom het hele leven. Het is vanzelfsprekend om moslim te zijn, ook al ga je nauwelijks meer naar de moskee. Ik ontmoette eens een Turk die verkering kreeg met een Amerikaans meisje. Toen vroeg ik aan hem: „Word je nu ook christen?” Hij antwoordde verbaasd: „Ik ben een moslim.” Terwijl hij nooit naar een moskee ging.
In het Westen worden de Bijbel en het christendom geregeld belachelijk gemaakt. In islamitische landen zal niemand het in zijn hoofd halen de Koran door het slijk te halen. Dat boek is daar op een geweldig voetstuk geplaatst. De Koran is voor moslims onaantastbaar. Ook mensen die de vrijheid van meningsuiting voorstaan, zullen niet spotten met de Koran.”
Bekroop u in zo’n land nooit de gedachte dat de islam ook een ware godsdienst zou kunnen zijn?
„Nee, dat heb ik nooit gedacht. Een docent op de Bijbelschool had ons ook duidelijk verteld wat het verschil is tussen het christendom en alle andere godsdiensten. Zo komt bijvoorbeeld een moslim of een hindoe altijd met iets in de hand om zijn god aan te bieden, maar een christen mag met lege handen naar God gaan.”
Moslims zouden wat beter met kritiek moeten kunnen omgaan, stelt Van de Poll. Hij kent echter maar weinig mensen die in staat zouden zijn hun dat bij te brengen. „Wilders kan dat niet, Hirsi Ali niet en Theo van Gogh lukte dat ook niet. In het verleden kon iemand als Fransiscus van Assisi dat wel. Hij bezocht moslimleiders en dwong door zijn persoonlijke vroomheid respect bij hen af. Maar westerlingen die er zelf een lage moraal op nahouden en ondertussen anderen bestoken met kritiek, jagen moslims alleen maar tegen zich in het harnas.”
Twee jaar geleden was er ophef over reformatorische leerlingen die een moskee zouden bezoeken. Toen kwam de vraag aan de orde of het een knieval voor de islam is als je de schoenen uittrekt om een moskee binnen te gaan.
„Het geweten van de één is nauwer dan dat van de ander, zoals Paulus ook in 1 Korinthe 8 schrijft. In het Turkse Istanbul bezochten wij eens met kennissen een moskee. De vrouw bleef buiten staan, omdat zij het bezwaarlijk vond haar schoenen uit te moeten doen. Dat zag ze inderdaad als een knieval voor de islam. Zelf heb ik er geen moeite mee om mijn schoenen uit te trekken. Als je bij Turken thuis op bezoek gaat, moet je ook altijd de schoenen uitdoen. Het is daar een teken van onbeleefdheid als je de schoenen aanhoudt.”
Veel mensen zijn bang voor de islamisering. Deelt u die zorg?
„Die angst is in ieder geval begrijpelijk. Als christen raakt het mij ook dat kerken leeglopen en moskeeën groeien. Wel denk ik dat angst voor de islam vaak wordt veroorzaakt doordat mensen een onvolledig beeld van die godsdienst hebben. Kennen wij de islam niet alleen van de momenten van geweld in de wereld? Daardoor scheren wij al snel ten onrechte alle moslims over één kam en hebben we direct beelden van bloedige zelfmoordaanslagen voor ogen.
Als je tot diep in het gebouw van de islam binnendringt, zijn er weliswaar kerkers van de duisternis waaruit uitbarstingen van geweld ontstaan. Dat wil echter niet zeggen dat alle moslims in die kerkers zitten. We moeten oppassen om te generaliseren. Wel wil ik benadrukken dat de islam en het christendom onvergelijkbaar zijn. Natuurlijk heeft ook het christendom sporen van geweld in de geschiedenis getrokken. Maar onze ”Prince of Peace”, de Vredevorst, heeft nergens opgeroepen tot geweld. Voor christenen zie ik geen mogelijkheid geweld te legitimeren op grond van het Woord van God.
Als christenen hoeven we niet bang te zijn. Het staat ruim 300 keer in de Bijbel: „Wees niet bevreesd.” Hij heeft alles in Zijn Hand. God zit op de troon van het heelal. Daarom kunnen we leven zonder vrees.”
Maar Job klaagde ook eens: „Ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet.”
„O zeker, die aanvechtingen zijn er in de praktijk van het leven. Kijk alleen maar naar David, hoe vaak werd het hem niet bang te moede? Ook hij kende momenten dat hij het niet meer zag zitten. Maar de grondtoon in zijn leven was toch dat God de regie in handen heeft. Bij Hem zijn we veilig. De Heere Jezus heeft beloofd dat Hij bij Zijn gelovigen zal zijn al de dagen tot de voleinding van de wereld. Aan die belofte houd ik me vast. Hoe alles om ons heen dan ook tekeer kan gaan en welke rampen er ook zullen komen.”
Na de vier zendingsjaren in het Midden-Oosten besluit Van de Poll in 1982 met zijn gezin terug te keren naar Nederland. Daar werkt hij aanvankelijk in Emmeloord als thuisfrontmedewerker voor de internationale en interkerkelijke zendingsorganisatie WEC. Vanuit de behoefte aan een vastere werkkring solliciteert hij in 1985 met succes bij de Bond tegen het vloeken. In de 22 jaar dat hij leiding geeft aan de bond, groeit het aantal donateurs van 9000 naar 33.000 en verviervoudigt het aantal personeelsleden: van twee naar acht.
Ondertussen kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Van de Poll is bestuurlijk actief voor de Evangelische Zendings Alliantie en raakt betrokken bij een werkgroep van de stichting Evangelie & Moslims. Ook maakt hij zijn afgebroken studie theologie af. Hij volgt aan de Evangelische Theologische Faculteit in het Belgische Heverlee colleges bij de hoogleraren G. Huntemann en C. A. Tukker. In zijn doctoraalscriptie aan de Universiteit Utrecht beschrijft Van de Poll in 1989 de vrijheid van godsdienst en de ruimte voor het christendom in Turkije.
Hoort een islamitisch land als Turkije bij de Europese Unie?
„Er zitten twee kanten aan die vraag. Turkije is geen Europees land. Als het echter niet bij de EU mag, drijven we het land richting het Midden-Oosten. Dat is een enorme verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd kan ik me voorstellen dat mensen het bedreigend vinden dat de EU er in één keer miljoenen moslims bij zal krijgen. Maar dan denk ik: zouden als Turkije bij Europa gaat behoren er ook geen kansen voor ons liggen om het Evangelie uit te dragen? Het betekent wel dat meer moslims de blijde boodschap van het Evangelie kunnen horen.”
Lopen mensen in het evangelisatiewerk het gevaar alleen de mooie kant van het Evangelie te benadrukken?
„Het christelijke geloof is een boodschap van heil. Ik kan me voorstellen dat evangelisten het misschien te mooi willen voorstellen. Als moslims tot geloof komen, betalen zij echter een ongelofelijk hoge prijs. Zij worden in hun familie als verraders gezien. Voor hen is het niet eenvoudig om overeind te blijven.”
U bent ouderling in de vrije evangelische gemeente. De Bond tegen het vloeken krijgt meer steun van de gereformeerde gezindte dan van uw eigen kerkelijke achterban. Hoe komt dat?
„In de bond werken mensen uit verschillende kerken samen. Zo zit er ook altijd iemand in het bestuur van het Leger des Heils. En in het comité van aanbeveling zit oud-kardinaal Simonis. Wat dat betreft is het blikveld van de bond breed. Het is waar dat ons werk in evangelische kring minder leeft dan in de gereformeerde gezindte. Wij zijn meer gericht op zending en evangelisatie, terwijl reformatorische mensen op allerlei deelterreinen van het christelijke leven structuur willen aanbrengen.”
Hoe hebt u het contact ervaren met reformatorische mensen?
„Bijzonder goed. Ik ben niet zo kerkistisch, maar wil een metgezel zijn van allen die God vrezen. Verschillen in de godsdienstige beleving respecteer ik. Ik heb weinig reformatorische kerkdiensten meegemaakt. De keren dat dit het geval was, heb ik als positief ervaren. Ik geniet altijd van het uit volle borst meezingen van de psalmen.
De evangelische kring loopt in het spreken over God het gevaar platvloers te worden, alsof we Hem in onze broekzak hebben. De reformatorische kerken moeten ervoor waken de afstand tussen God en mens niet te groot te maken. Daarnaast heb ik moeite met de vaak boude opmerkingen over de Evangelische Omroep. Daar word ik verdrietig van. Het is ook niet zo dat wij in onze gemeenten mensen uit de reformatorische kerken met open armen zitten op te wachten, zoals soms wordt gesuggereerd. De persoonlijke motivatie bij een eventuele overstap is voor ons belangrijk. Mensen kunnen ook in hun eigen kerk nog een taak hebben. Maar als mensen het gevoel krijgen dat hun ambtsdragers hen liever kwijt dan rijk zijn, zijn de kerken ook zelf schuldig aan hun vertrek.”
Nu u met de VUT gaat, wordt u lokaal actief in een aantal besturen. Ook gaat u mogelijk evangelisatiewerk voor stichting Gave doen. Zit er nog een terugkeer in als zendingswerker naar het buitenland?
„Ik sluit niets uit, al heb ik op dit moment geen concrete plannen. Je weet echter nooit wat er op je weg komt. Het zendingswerk blijft me boeien.”
De Bond tegen het vloeken gaat verder zonder u. Wat staat de bond de komende jaren te doen?
„Ik ben blij dat de sympathie voor de bond in Nederland de laatste jaren is gestegen en dat de jaarlijkse Vloekmonitor en het scholenwerk zijn opgezet. Na het uitbouwen van de organisatie komt het nu vooral aan op het in stand houden daarvan. Er wordt nog veel te vaak in de media gespot met God. Veel mensen gaan omzichtiger om met gevoelens van joden en moslims dan met die van christenen. Als het gaat over de islam houden de meeste mensen zich in, maar ze nemen geen enkele beperking in acht als het gaat over het christendom.”
Intimi noemen u evenwichtig, bedachtzaam en wijs. Streelt u dat?
„Ik denk er niet over na hoe ik bekend wil staan. In ieder geval ben ik geen man van het conflict, maar hecht ik aan harmonie. Het werk van de bond is gezegend. Dáár ben ik dankbaar voor. Misschien heb ik alleen maar stenen uit de grond gehaald. Ook dat heeft voor God zijn waarde. Dan kan een ander gaan zaaien.”