Ooievaars hebben creatieve boeren nodig
Het gaat goed met de ooievaar. Afgelopen seizoen broedden er in ons land bijna 400 paren. Hun leefgebied is echter niet zo jofel: veel te saai. Jonge ooievaars groeien op met een dieet van louter regenwormen. De eentonigheid van het agrarisch gebied is daaraan debet. Het moet anders, wil dit mooie populatiepeil intact blijven. Uivers hebben creatieve boeren nodig.
De huidige hoeveelheid ooievaars geeft hoop en vertrouwen voor de toekomst, zegt Hans Krüse van Vogelbescherming Nederland. Afgelopen drie decennia zetten honderden vrijwilligers zich in voor de terugkomst van de statige weidevogel. Dat begon met het ooievaarsdorp Het Liesveld -nu Het Liesvelt- in Groot-Ammers, nadien kwamen er twaalf buitenstations bij, altijd gelegen in de buurt van grote rivieren of meren. De recente subtiele naamsverandering markeert de veranderingen die afgelopen tijd plaatshadden. Het ooievaarsdorp is niet langer fokstation, broed- of voederplaats, al blijven er altijd wel ooievaars aanwezig.
Nu de ooievaarspopulatie weer op vooroorlogs peil is, sluit Vogelbescherming Nederland fase 1 van het project af, zegt Krüse. Vogels worden niet langer in gevangenschap gekweekt, maar moeten zelf een nestplaats vinden. Dat lukt steeds beter. „Waait er ergens een top uit een boom: de ooievaars weten zo’n plek te waarderen en bouwen hun nest in die boom.” Maar ook de hoge, kale paalnesten zijn afgelopen jaren bijzonder in trek bij de uivers. Met gemiddeld 1,7 grootgebrachte jongen per nest groeide de populatie flink. Dat kan omdat ooievaars behoorlijk oud (kunnen) worden: zelfs enige decennia.
De ooievaars waarmee in het verleden is gefokt, hebben de trekdrang verloren en overwinteren in Nederland. Bijvoeren is dan nodig. De jongen die uit die dieren worden geboren, hebben die trekdrang echter wel weer en gaan met elkaar op de wieken naar Spanje en West-Afrika om de winter door te brengen. Trekken betekent echter volop gevaar. Elektriciteitsmasten- en kabels kosten veel ooievaars het leven, en ook het leven op de overwinteringsplek is vaak verre van eenvoudig en veilig.
Nu de oudere generatie -de fokdieren van het eerste uur en hun eerste nazaten- zoetjesaan wegvalt en er verhoudingsgewijs meer ’wilde’ ooievaars rondvliegen, is het zaak hun biotoop zo gevarieerd mogelijk te laten zijn. „En dat is op dit moment het probleem”, zegt Krüse. „Het Nederlandse landschap wordt steeds meer uitgekleed. De intensief beheerde graslanden met lage grondwaterstanden en nauwelijks enig bodemreliëf vormen een prima voedselbron voor de koeien, maar de weidevogels -en een ooievaar is daar een typisch voorbeeld van- komen er bekaaid af.”
De ideale leefomgeving van een paartje ooievaars met jongen is een terrein -binnen een cirkel van 3 kilometer rond het nest- waarin voldoende grote en kleine prooien huizen. Kikkers en andere amfibieën, muizen en visjes: de eettafel dient zo gevarieerd mogelijk gedekt te zijn. Krüse: „Als ze hun jongen groot moeten brengen met alleen wormen, zoals nu vaak het geval is, moeten ze wel erg hun best doen voordat alle buiken zijn gevuld.”
Een boer die zijn sloten in de zomer schoont, krijgt bezoek van ooievaars die visjes uit de blubber zoeken. „Er zijn boeren die de schoonmaak daarom eerder in het seizoen uitvoeren.” Het later maaien van gras is ook een optie. „Ooievaars foerageren graag in pasgemaaid land: daar zoeken ze de muizen op die er dan volop in aanwezig zijn.”
Met geld dat Vogelbescherming Nederland recent onder haar leden inzamelde, wordt binnenkort in de Alblasserwaard een begin gemaakt met tien kleine projecten voor biotoopverbetering. „Terreinen moeten natter en ruiger, waardoor het voedselaanbod gevarieerder wordt. We willen zogenaamde plasdraspercelen aanleggen, waarop, door een hogere grondwaterstand, het gras later in het voorjaar gaat groeien. Hier en daar maken we poelen, en wat terrastaluds, met een brede, drassige oever.”
Elders in de Alblasserwaard profiteert de ooievaar nu al van grootschalige samenwerking tussen boeren in het kader van agrarisch natuurbeheer. „Het beheer van de weidevogelgebieden wordt hier speciaal afgestemd op de grutto, maar dat is ook gunstig voor de ooievaar.”
Plannen uitvoeren is één, de eenmaal aangelegde projecten beheren is twee. En omdat boeren vaak erg lang moeten wachten op uitbetaling van het projectgeld door de overheid, is de neiging om mee te werken niet heel groot, zegt landschapscoördinator Sjoerd Veerman. Hij zal, mede namens de agrarische natuur- en landschapsvereniging Den Hâneker (mannetjesgrutto) en in samenwerking met de Vogelbescherming, de gesprekken voeren met de boeren bij wie de projecten mogelijk worden uitgevoerd. Een ander deel van het geld komt uit het streekfonds voor plattelandsontwikkeling.
Veerman: „Ons belang is een mooi, gevarieerd gebied. De boer is daarvan de beste beheerder. Wij doen wat de overheid eigenlijk had moeten doen. Voor die tien plannen leggen we hutje bij mutje en garanderen we de boer snelle uitbetaling van de aanleg en tien jaar onderhoudskosten. Met tien projecten lopen we geen al te groot risico. Eigenlijk is het van de zotte dat wij dit soort dingen moeten doen, maar wij nemen het risico over.”
Wat Veerman betreft krijgt de samenwerking vanaf begin 2003 gestalte. „Een terrastalud bij de Schelluinse Vliet, wat poelen. De Giessenzoom als ecologische verbindingszone. Onze voorouders hadden het niet zo gek bekeken. De ooievaar moet weer gevarieerd te eten hebben.” De kosten van de tien projecten belopen -voor aanleg en tien jaar beheer- bij elkaar zo’n 100.000 euro. „Dat bedrag wordt gelijk verdeeld over Vogelbescherming en streekfonds. Maar uiteindelijk zal de overheid het ons wel moeten terugbetalen.”