Aan de galg voor de waarheid
„Deze leer die u hebt gehoord is dezelfde die onderwezen is door de apostelen en bewaard in de Vroege Kerk, vervolgens verzegeld en bekrachtigd door het bloed van alle martelaren. En als het God behaagt mij daartoe te brengen, zal ik geen enkel bezwaar maken haar te verzegelen door mijn eigen bloed.”
Deze woorden sprak Guido de Brès, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, toen hij in de gevangenis verhoord werd. Kort daarna werd hij opgehangen. Staande op de ladder van de galg vermaande hij het volk om te volharden in de leer die hij had gepreekt.Zaterdagavond sprak ds. H. Lassche, hersteld hervormd predikant te Ouddorp, in het Wartburg College te Rotterdam over Guido de Brès en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De bijeenkomst was georganiseerd door de Stichting Reformatorische Bezinningsavonden (SRB), die vanaf 1991 bijeenkomsten organiseert in Rotterdam, Goes en Amersfoort.
Tuinhuisje
Guido de Brès preekte in de zuidelijke Nederlanden. Daar was het calvinisme vanaf 1550 binnengedrongen, vanuit Frankrijk en Duitsland, eerder dan in de noordelijke Nederlanden. In 1555 ontstond in Antwerpen de eerste gereformeerde kerk onder het kruis. Veel lutheranen in de zuidelijke Nederlanden gingen over naar het calvinisme. Vanuit het Genève van Calvijn, waar een theologische opleiding was, kwamen predikanten naar dit gebied, waar de protestanten vervolgd werden.
De in 1522 te Mons (Wallonië) geboren Guido de Brès kwam in 1559 uit Genève en vestigde zich als predikant te Doornik (Tournai), op de grens van België en Frankrijk. Hij woonde in een armoedig huis, gebruikte een tuinhuisje bij de stadswallen als zijn studeervertrek en preekte ’s avonds in verschillende huisgemeenten. In deze stad stelde hij zijn geloofsbelijdenis (in het Latijn: Confessio Belgica) op.
Het doel van de geloofsbelijdenis was, aldus ds. Lassche, tegenover de overheid duidelijk te maken dat de gereformeerden anders zijn dan de gewelddadige dorpers. „Ze wilden duidelijk maken dat ze geen revolutionairen waren en dat ze niet staatsgevaarlijk waren. Ze werden ten onrechte vervolgd.”
Vlammen
De Confessio Belgica werd samen met een brief aan koning Filips II en een gedicht in een pakje gedaan en in Doornik in de nacht van 1 op 2 november 1561 over de buitenmuur van het kasteel gegooid. Daar verbleven toen regeringsambtenaren om onderzoek te doen naar het gerucht dat veel mensen, waaronder jongeren, ’s avonds al psalmen zingend langs de straten trokken.
Het was niet mogelijk om de geloofsbelijdenis aan te bieden. Integendeel, toen het pakje de volgende morgen gevonden werd, startte onmiddellijk een zoekactie naar de opsteller van de geloofsbelijdenis.
Guido de Brès wist te vluchten. Vrienden verbrandden enkele honderden exemplaren van het document, die opgeslagen lagen in het tuinhuisje. De opslagplaats werd ontdekt en De Brès’ reformatorische bibliotheek ging in vlammen op.
Vertrouwen
Ds. Lassche getuigde van de moed van De Brès om opnieuw in het bedreigde gebied te gaan werken. De opsteller van de confessie kwam terecht in Valenciennes (nu Frans gebied). Hier werd hij gevangengenomen. Hij vreesde de dood niet. „De Brès zei tijdens een verhoor dat hij geen bezwaar zou maken om de leer die hij verkondigde te verzegelen met zijn bloed.” Kort voor zijn dood troostte hij zijn medegevangenen.
Vanaf de ladder van de galg vermaande hij het volk te volharden in de door hem gepreekte leer. In een afscheidsbrief aan zijn gemeente schreef hij dat hij hoopte dat het God behaagde hen te bevestigen in de kennis van Zijn Woord tot het einde toe. Ook uit brieven aan familieleden blijkt zijn geloofsvertrouwen.
De predikant van Ouddorp zei veel waarde te hechten aan de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die echter wel aan Gods Woord onderworpen is. „Geen mensengeschrift kan boven Gods Woord verheven worden.”