Tegenwerken
„Maar Paulus antwoordde: Wat doet gij, dat gij weent, en mijn hart week maakt?”
Handelingen 21:13Hier bestraft de apostel Paulus heel vriendelijk en zachtmoedig de gemeente van Cesarea over haar al te grote droefheid over zijn vertrek. In de woorden van deze tekst is het alsof hij wil zeggen: Waartoe al die beweeglijke, hartstochtelijke tranen? Waartoe al die moeite? Zij zijn maar als evenzoveel strikken van de satan om mijn hart af te trekken van de weg van de gehoorzaamheid. U doet zo veel als in u is om mijn hart te breken en week te maken. Ik vraag u, laat af van deze zaak.
Paulus probeert hun ongeregelde driften te beteugelen door een stille dwangreden. Want, zo zegt hij, ik ben bereid niet alleen gebonden te worden. Met andere woorden: Ik ben bereid en bekwaam gemaakt voor het grote lijden dat mij in het opvolgen van mijn plicht zal overkomen. Hetzij dan de gevangenis, hetzij de dood, ik ben bereid. De vrijheid is mij dierbaar en het leven nog veel dierbaarder, maar Christus is mij dierbaarder dan die beiden.
Ik ben bereid. Dat is: God heeft mijn hart geschikt voor het grootste lijden. Vlees en bloed zouden hiertoe niet komen, als niet alle bezwaren door Gods Geest waren ten onder gebracht. Want wat doet gij nu dan alleen het oogmerk van de Geest van God tegenwerken door uw droefheid. Die Geest, Die mijn hart tot Zijn dienst bereid en bekwaam gemaakt heeft?
John Flavel,
(”Voorbereiding voor het lijden”, 1767)
predikant te Darmouth