Consument

„Een hoed geeft altijd stof tot babbelen”

Wat doet een zwarte raaf op een hoedrand? Hoe heette het dopje dat Jackie Kennedy op haar achterhoofd droeg? Waar maken ze de vrolijkste hoeden? En hoe kun je een Christian Dior van namaak onderscheiden?

Ellen van de Beek
4 April 2008 13:52Gewijzigd op 14 November 2020 05:42

Tiny Meihuizen-Wijker (63) heeft iets met hoeden. Ze verzamelt ze, ze maakt ze zelf - en ze weet er heel veel van. Door de jaren heen groeide haar hoedjesverzameling zódanig, dat ze besloot er een particulier museum van te maken.Het ”Nederlands hoedenmuseum” ligt strategisch verscholen in het Museumkwartier, het karakteristieke zuidelijke deel van de oude binnenstad van Utrecht. In een monumentale villa koestert Meihuizen om en nabij de 2000 hoedjes en hoeden, hoedendozen, hoedenpennen, hoedenstandaards en hoedenbladen. ”Gossip & Whispering”, staat er te lezen op een geheimzinnig uithangbordje naast de voordeur. Trefzekerder titel kon Meihuizen haar museum niet meegeven. Een hoed staat altijd garant voor gebabbel en gefluister, aldus de bevlogen verzamelaarster. „Iedereen heeft er een mening over.”

Meihuizens eldorado bestaat uit een ruimte ter grootte van een gemiddelde huiskamer, waar op dit moment een internationale tentoonstelling huist, en het aangrenzende atelier plus serre. Enkele jaren terug bracht ze haar collectie onder in een stichting. „Zodat ik toch af en toe wat subsidie kan krijgen.” Niet dat ze het doet voor het geld, een hoedenmuseum runnen. Wat Meihuizen drijft, ontstijgt het materiële en komt voort uit een creatieve geest die ze erfde van haar grootvader. Hij bouwde preekstoelen, zij maakt en verzamelt hoeden. Op het eerste gezicht lijkt daartussen geen verband te bestaan, maar dat is er wel degelijk, volgens de museumhoudster. „Hij maakte religieuze dingen, hoeden zijn dat een bepaald opzicht ook.”

Bloedblaar
Meihuizens fascinatie voor modieuze hoofdbedekking ontpopte zich al vroeg: zo tussen haar zesde en haar elfde jaar. „Ik groeide op in Wieringerwerf, ging elke zondag mee naar de gereformeerde kerk. Het gros van de vrouwen daar droeg een hoed. Dat intrigeerde me mateloos, ik zat steevast achterstevoren om te kijken wie er een nieuwe op had. Kreeg ik weer een por in mijn zij van mijn moeder. Hee joh, zit eens recht, zei ze dan. Zelf hield ze ook van aparte hoeden. Ooit kocht ze een rode, maar die stond mijn vader niet aan. Als je die bloedblaar op je hoofd zet, ga ik niet naast je lopen, zei hij.”

Jarenlang sluimerde haar hoedenpassie, tot ze eind jaren zeventig bij een voddenhandel een hoedje uit de jaren vijftig opduikelde. „Het was een gewoon zwart hoedje met een simpel voiletje, maar hij is sindsdien nooit meer uit mijn gedachten geweest. Daar en toen is het begonnen.”

Het zwarte hoedje heeft ze nog steeds, maar ze stelt het niet meer tentoon. „Ik heb veel mooiere exemplaren inmiddels.” Gestaag kreeg haar verzameling vorm. Een vriendin bracht hoeden mee uit Engeland, anderen snuffelden rond in Frankrijk. „Dankzij internet is het zoeken tegenwoordig een stuk gemakkelijker, maar een nadeel is dat je nooit zeker weet of een hoed authentiek is. Daarvoor moet je hem voelen, ruiken.” Meihuizen pakt een paars dopje met bloemen. „Kijk”, zegt ze, „deze is authentiek, de bloemen zijn er niet later opgezet, anders zou je aan de binnenkant steken zien zitten.”

Meihuizens collectie telt grote namen: Christian Dior, Paulette, Marie-Christiane. Veel Parijs, maar ook hoeden uit de VS intrigeren haar. „Daar weten ze echt wat vrolijke hoeden zijn.” Ze demonstreert een vuurrood exemplaar, dat uit louter bloem lijkt te bestaan. Een groen fluwelen lint moet het ding rechtsvoor op het hoofd houden. „Leuk he. Nederlandse hoeden zijn doorgaans wat ingetogener.”

De museumhoudster heeft een bijzondere voorkeur voor hoeden opgetuigd met veren, of soms met hele vogels. Vanaf een vitrinekast blikt een model omlaag, op haar hoofd een zwarte hoed met een heuse raaf op de rand. Een sinister beeld, helemaal als Meihuizen erbij vertelt dat zo’n hoed vooral op begrafenissen werd gedragen. „Vogels werden specifiek voor decoratieve doeleinden gedood en geprepareerd. In 1899 is daarom de vogelbescherming opgericht.”

Pillbox
Door de jaren heen ontwikkelde Meihuizen een zesde zintuig voor het determineren van om het even welk hoedje. „Ik zie meteen uit welke tijd een hoed stamt”, zegt ze. „Vroeger was dat trouwens gemakkelijker dan nu, er heersten meer modestandaarden. Nu kan eigenlijk alles.” In de jaren twintig had je de pothoed die je net boven de ogen droeg, later verscheen het kleine dopje in het modebeeld. Meihuizen showt een guitig exemplaar met bijpassend handtasje. „Net tante Pollewop, toch?”

Nog later raakte de pillbox in zwang, met als belangrijkste pleitbezorgster Jackie Kennedy - vrouw-van en stijlicoon uit de jaren zestig. Een pillbox hoort helemaal achter op het hoofd. „Juliana droeg er ook een”, zegt Meihuizen. In de jaren zeventig werden hoeden flexibel, met grote randen en veel bloemen.

In 1988 begon Meihuizen zelf hoeden te maken. „Ik dacht: ik moet ze toch ook kunnen restaureren.” Het vak leerde ze van Marianne Jongkind. „Zij voerde ontwerpen uit van bekende couturiers als Frank Govers, Mat Heijmans, Edgar Vos.” Meihuizen maakt hoeden op bestelling en laat zich inspireren door de jaren twintig en vijftig. „Ik probeer de sfeer van zo’n hoed te pakken en er mijn eigen draai aan te geven.”

Haar passie voor verzamelen deelt Meihuizen met vele anderen. Dit weekend zoeken ze elkaar op in de hallen van de Utrechtse Jaarbeurs. Meihuizen presenteert er een collectie van honderd bloemenhoeden uit de jaren vijftig en zestig. „Dat wordt één groot bloemenfeest.” De VerzamelaarsJaarbeurs bezoekt ze elk jaar. „Het is altijd weer afwachten wat er te sprokkelen valt. Verzamelen is gewoon heel spannend.”

www.nederlandshoedenmuseum.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer