Geen doop door Jan en alleman
In het algemeen belanden ingewikkelde kerkelijke dossiers vandaag pas op de tafel van de breedste vergadering van de kerken als de smallere vergaderingen erin zijn blijven steken. Dat komt soms door de moeilijkheidsgraad, niet zelden doordat gemeenteleden tegen een door een smallere vergadering gedane uitspraak in appel menen te moeten gaan bij de generale synode. In de jaren rond 1900 had vrijwel elke zaak van enig belang de aandacht van de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken.
We schrijven Utrecht, 31 juli 1913. In de avondvergadering van de synode is het rapport ter tafel van de commissie die tot opdracht had onderzoek te doen naar de wettigheid van de nooddoop, zoals die in de Rooms-Katholieke Kerk wordt toegepast. Daar geldt in de regel dat in situaties waarin het onmogelijk is bij een kind de reguliere dooppraktijk toe te passen, de nooddoop uit te voeren, wat in het uiterste geval door iedereen mag worden gedaan, eventueel door een vrouw.Zelfs gold en geldt in de Rooms-Katholieke Kerk de zogenaamde doop van begeerte. Wanneer een kind sterft voordat de officiële doop heeft kunnen plaatsvinden, wordt het kind geacht in alle door God in de doop toegezegde beloften te delen als de ouders het verlangen hadden het kind onder normale omstandigheden ten doop te houden.
De doop van de Rooms-Katholieke Kerk heeft in de kerken van protestantse signatuur alleen geldigheid voor zover de gangbare formule van doop in de naam van Vader, Zoon en Heilige Geest is toegepast en de doop uitgevoerd is door een daartoe gerechtigde dienaar van de kerk.
Vrouwendoop
In de situatie die de synode in 1913 onder ogen moest zien, was sprake van een nooddoop die uitgevoerd was door een vrouw - waarover de vorige synode het „onwettig” had uitgesproken. De commissie die zich over het vraagstuk had gebogen, was van oordeel dat die uitspraak steun vond bij Calvijn, die schreef: „Want Christus heeft niet bevolen dat vrouwen of allerlei manspersonen dopen zouden, maar hij heeft dat bevel gegeven dengenen, die Hij tot apostelen verkoren had. Voorts is van vrouwen zonder eenige uitzondering in het concilie van Carthago besloten dat ze ganschelijk niet zullen bestaan te dopen.”
Ook werd gewezen op de uitspraak van de synode van 1574, hierop neerkomend dat doop door vrouwen geen doop was. Het was dit besluit dat de synode van 1912 ingaf de commissie te vragen hoe moet worden geoordeeld over de „nooddoop der Roomsche Kerk, die door Jan en alleman wordt bediend.”
Wel was er in deze synodevergadering onduidelijkheid rond de vraag in hoeverre een kind, dat de nooddoop had ontvangen wegens dreigend doodsgevaar maar gespaard was gebleven, later toch weer door de priester in de kerk zou worden gedoopt. Het onderzoek van de commissie wees uit dat van herdoop na de nooddoop in de eigenlijke zin bij Rome geen sprake is, maar wel dat in de kerk alle bijbehorende ceremoniën nog moesten plaatsvinden.
De commissie had pastoor A. Leijser in zijn verklaring van de Grote Catechismus geraadpleegd en daarin het vorengaande bevestigd gevonden. Men vond bij pastoor Leijser de volgende opsomming van de ceremoniën bij de doop:
„A. De ceremoniën voor ’t doopsel.
1e De ontvangst der doopelingen aan de kerkdeur.
2e Het geven van een naam.
3e Vragen aan den doopeling gedaan, onder meer: Wat begeert gij van de Kerke Gods? En ’t antwoord is: het geloof.
4e Ademt de priester den doopeling driemaal in het aangezicht en zegt: vertrekt uit hem, onreine Geest, en maak plaats voor den H. Geest, den Trooster.
5e Daarna maakt de priester het teeken des kruises op het voorhoofd en de borst der doopeling en legt hem onder gebeden de hand op.
6e Het toedienen van zout in den mond der doopelingen.
7e Hierop bezweert de priester onder plechtige gebeden en in den naam der H. Drievuldigheid den onreine geest.
8e Wordt de doopeling de Kerk binnengeleid.
9e De bestrijking van de ooren en den neus der doopeling met speeksel.
B. De ceremoniën bij het doopsel.
1e Drievoudige afzwering, waardoor de doopeling van den duivel en al zijne werken afstand doet.
2e Wordt de doopeling met zogenaamde Chrismaolie op de borst en tusschen de schouders gezalfd.
3e De priester verandert daarna van stola.
4e De aflegging der geloofsbelijdenis.
5e De toediening van den H. Doop.
C. De ceremoniën ná den doop.
1e De kruin des gedoopten wordt met Chrisma gezalfd.
2e De priester spreidt een wit kleed over den doopeling uit.
3e Vervolgens reikt de priester den doopeling een brandende kaars over.
4e Ten laatste neemt de priester afscheid van den doopeling met den zegenwensch: Ga heen in vrede; de Heere zij met u.”
In de aangepaste versie van deze ceremoniën is vandaag: „het speeksel” er tussenuit.
De synode van 1913 besloot het voorstel van de commissie niet alleen de doop door een vrouw maar evenzeer de nooddoop van de Rooms-Katholieke Kerk als onwettig te bestempelen.